-
1 blikkeren
-
2 blikkeren
-
3 blikkeren
сверкать; блистать; мерцать* * *гл.общ. блистать, мерцать, сверкать -
4 blikkeren
v. flash, beam, gleam, flare, spark -
5 блистать
vgener. blikkeren, blinken, pralen, prijken, schitteren, te prijk staan, uitblinken -
6 мерцать
vgener. flikkeren, glimmen, gloren, pinken, blikkeren, flakkeren, flonkeren, fonkelen, glinsteren, schitteren, tintelen, twinkelen -
7 сверкать
vgener. bliksemen, flitsen, glimmen, lichten (о молнии), pralen, pronken, tintelen, vlammen, blikkeren, blinken, flikkeren, flonkeren, fonkelen, glanzen, glinsteren, gloeien, pinkelen, schitteren, sprankelen, twinkelen, weerlichten (о молнии)
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский