-
1 binnengaan
-
2 binnengaan
-
3 binnengaan
abord, accès, entrée, entrer dans, entrer -
4 ingaan
2 [+ op][aandacht besteden aan] réagir (à)3 [+ op][positief reageren] accéder à4 [beginnen] commencer♦voorbeelden:een deur ingaan • entrerde verkeerde deur ingaan • se tromper de portewij gingen de duinen verder in • nous nous enfonçâmes dans les dunesik zag hem het huis ingaan • je le vis entrer dans la maisonde stad ingaan • aller en villede nieuwe week ingaan • aborder la nouvelle semaineeen weg ingaan • s'engager dans un chemin2 ergens niet op ingaan • laisser qc. de côténader ingaan op een kwestie • traiter une question plus à fondingaan tegen • s'opposer à3 gretig op iets ingaan • sauter sur qc.ingaan op een verzoek • accéder à une demande -
5 intreden
1 [binnengaan in, door] entrer dans2 [in een orde treden] entrer dans les ordres3 [m.b.t. tijdruimten] commencer4 [m.b.t. toestanden] se produire♦voorbeelden: -
6 invliegen
1 [zich vliegend begeven in, naar] entrer (en volant) dans2 [met grote snelheid binnengaan] se précipiter♦voorbeelden:2 met volle snelheid vloog de trein de tunnel in • le train s'engouffra à toute vitesse dans le tunnelII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [testen] essayer
Перевод: с нидерландского на французский
с французского на нидерландский- С французского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Пенджабский
- Русский
- Турецкий
- Французский