-
1 съехаться
bijeenkomen, samenkomen -
2 съезжаться
bijeenkomen, samenkomen -
3 собираться
bijeenkomen ; zich klaarmaken ; van plan zijn -
4 собраться
bijeenkomen ; zich klaarmaken ; van plan zijn -
5 сойтись
bijeenkomen, samenkomen ; overeenkomen, overeenstemmen ; vrienden worden ; samenvallen, kloppen -
6 сходиться
bijeenkomen, samenkomen ; overeenkomen, overeenstemmen ; vrienden worden ; samenvallen, overeenkomen, kloppen -
7 заседать
zitting houden, vergaderen, bijeenkomen -
8 собираться
vgener. voornemen, vergaderen, zich opmaken, scholen, aanstalten maken, bij elkaar komen, bijeenkomen, op de sprong staan, samenkomen, van plan zijn, zich samentrekken, zich verzamelen -
9 сходиться
-
10 сходиться вместе
vgener. bijeenkomen
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский