-
21 blot
n. vlek, smet; defect--------v. besmetten; afvloeienblot1[ blot] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the building was a blot on the landscape • het gebouw ontsierde het landschap————————blot2〈 blotted〉1 vlekken maken ⇒ knoeien, kliederen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
22 blur
n. vervaging; vlek; vuil--------v. vervagen; verduisteren (minder licht maken); vervuilenblur1[ blə:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 onduidelijke plek ⇒ wazig beeld, verflauwde/vage indruk♦voorbeelden:the statues appeared as a blur • de standbeelden doemden vaag op————————blur2〈 blurred〉1 vervagen ⇒ vaag/onduidelijk worden2 vlekken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 onduidelijk/onscherp maken ⇒ troebel/vaag maken♦voorbeelden:blurred photographs • onscherpe foto's -
23 contaminate
v. vervuilen; besmet worden[ kəntæminneet] 〈zelfstandig naamwoord: contamination〉1 be/vervuilen ⇒ verontreinigen, (doen) bederven; 〈 figuurlijk〉 bezoedelen, besmeuren -
24 corrupt
adj. corrupt; verdorven--------v. verdorven, immoreel; omkoopbaarcorrupt1[ kərupt] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉3 bedorven ⇒ verbasterd, onbetrouwbaar4 onzuiver ⇒ besmet, (ver)rot♦voorbeelden:corrupt parts in an old manuscript • corrupte/onbetrouwbare gedeelten in een oud manuscript————————corrupt21 slecht worden ⇒ ontaarden; (zeden)bederf veroorzakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 corrumperen ⇒ aantasten, besmetten2 omkopen ⇒ corrupt maken, corrumperen3 verbasteren ⇒ vervalsen, verknoeien4 verontreinigen ⇒ onzuiver maken, bezoedelen -
25 mire
n. moeras, slijk--------v. modder, slijk, in de soep zittenmire1[ majjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 slijk♦voorbeelden:————————mire2〈 werkwoord〉 -
26 pollute
v. vervuilen; bezoedelen; verontreinigen[ pəloe:t] -
27 smudge
n. het smetten (het doen wegvluchten van insekten), vlekken, smerig worden--------v. bevlekken, bevuilen, besmeuren; smetten, vlekken, smerig wordensmudge1[ smudzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————smudge21 vlekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
28 smut
n. roet, roetvlek; vuiltje, vuiligheid, vuile taal; brand (in koren)--------v. bevuilen, bezoedelensmut1[ smut] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————smut2〈werkwoord; smutted〉1 zwart/vuil maken -
29 spatter
n. spat--------v. doen spatten, bespatten; bekladdenspatter1[ spætə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 gespat ⇒ klatering, geklater3 buitje♦voorbeelden:————————spatter2〈 werkwoord〉1 (be)spatten ⇒ (be)sprenkelen, klateren♦voorbeelden:he spattered water on(to) my face • hij spatte water in mijn gezicht -
30 stain
n. vlek--------v. bevlekken; beitsen; afgeven; brandschilderenstain1[ steen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vlek————————stain21 vlekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kleuren♦voorbeelden: -
31 taint
n. smetje, vlekje--------v. bevlekken, iemand een slechte naam bezorgen; het bevuilentaint1[ teent] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————taint21 bederven ⇒ rotten, ontaardenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
32 tarnish
n. dofheid, matheid--------v. dof/mat/aangetast/bezoedeld wordentarnish1[ ta:nisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————tarnish2♦voorbeelden:his fame started to tarnish • zijn roem begon te tanenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
33 drag into the mire
besmeuren, bezoedelen -
34 recontaminate
v. opnieuw bevuilen, opnieuw verontreinigen, opnieuw bezoedelen -
35 recontaminating
n. het opnieuw bevuilen, het opnieuw verontreinigen, het opnieuw bezoedelen -
36 tarnish the image
naam bezoedelen, een beeld zijn glans doen verliezen, imago verliezen -
37 throw mud at
modder in iem. gezicht gooien, iem. bezoedelen -
38 contaminer
-
39 flétrir
flétrir [fleetrier]1 doen verwelken ⇒ doen verleppen, doen verdorren3 onteren ⇒ schandvlekken, brandmerken♦voorbeelden:1 verwelken ⇒ verleppen, verdorren1. v2) ontluisteren3) onteren4) brandmerken2. se flétrirvverwelken, verleppen -
40 ternir
ternir [ternier]1 dof maken ⇒ mat, vaal maken, beslaan2 bezoedelen ⇒ bekladden, aantasten♦voorbeelden:1 dof worden ⇒ z'n glans verliezen, mat, vaal worden, beslaan♦voorbeelden:1. v1) dof maken2) bekladden, aantasten2. se ternirv1) dof worden2) tanen, verminderen
Страницы