-
1 combiner
combiner [kõbienee]2 organiseren ⇒ uitwerken, bedenken, beramen♦voorbeelden:1. v1) verenigen, combineren2) organiseren3) bedenken, beramen2. se combinerv -
2 couver
couver [koevee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 koesteren ⇒ vertroetelen, in de watten leggen♦voorbeelden:2 enfant couvé • troetelkind, moederskindjev1) broeien, smeulen2) (uit)broeden3) koesteren, vertroetelen4) beramen, zinnen (op) -
3 tisser
tisser [tiesee]〈 werkwoord〉1 weven ⇒ vormen, samenstellen2 beramen ⇒ verzinnen, smeden♦voorbeelden:tissé de fils d'or • met gouddraad doorwevenv1) weven2) samenstellen3) beramen -
4 calculer
calculer [kaalkuulee]1 rekenen♦voorbeelden:→ machineII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (in)schatten ⇒ (be)ramen, taxeren3 overwegen ⇒ doordenken, afwegen♦voorbeelden:calculer que 〈+ aantonende wijs〉 • schatten, voorzien datv1) (be)rekenen2) zuinig zijn3) beramen4) overwegen -
5 comploter
comploter [kõplottee]1 samenspannen ⇒ een complot smeden, een samenzwering beramen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) samenzweren, samenspannen2) bekokstoven -
6 préparer
préparer [preepaaree]1 gereed-, klaarmaken ⇒ (toe)bereiden♦voorbeelden:préparer la voie à qn. • de weg voor iemand effenen3 op til zijn ⇒ in aantocht zijn, in de lucht hangen♦voorbeelden:1. v1) gereedmaken2) voorbereiden2. se préparerv -
7 concerter
concerter [kõsertee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afspreken ⇒ overleggen, beramen♦voorbeelden:économie concertée • overlegeconomieplan habilement concerté • handig opgezet plan -
8 gamberger
gamberger [gãberzĵee]〈 informeel〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitdenken ⇒ beramen, nadenken over -
9 machiner
-
10 manigancer
-
11 ourdir
-
12 préméditer
-
13 préparer un coup d'Etat
préparer un coup d'Etat -
14 tramer
tramer [traamee]2 beramen ⇒ smeden, brouwen♦voorbeelden:¶ il se trame qc. • er wordt iets beraamd, op touw gezet, bekokstoofd, men voert iets in zijn schild
См. также в других словарях:
Anberahmen — Anberahmen, verb. reg. act. ansetzen, bestimmen, welches aber nur noch in der Redensart üblich ist: einen Tag anberahmen, festsetzten, bestimmen. Daher die Anberahmung. Anm. Ram bedeutete bey den ältesten Fränkischen Schriftstellern ein Ziel, und … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
anberaumen — ansetzen; festsetzen; anordnen; einberufen * * * an|be|rau|men [ anbəˌrau̮mən], beraumte an, anberaumt <tr.; hat (Amtsspr.): (für etwas) einen Termin, Ort bestimmen: eine Versammlung für 16 Uhr anberaumen. Syn.: ↑ ansetzen, auf das Programm… … Universal-Lexikon
anberaumen — Vsw ansetzen std. alt. (7. Jh., Form 16. Jh.) Stammwort. Lautlich unter dem Einfluß von Raum umgestaltet (oder regional schwäbisch zu au entwickelt und verallgemeinert) aus mhd. rāmen festsetzen , mhd. berāmen festsetzen , ahd. rāmēn, as. rāmon,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache