-
1 fumble
n. struikelen, hakkelen--------v. struikelen, hakkelen, klunzenfumble1[ fumbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fumble21 struikelen ⇒ hakkelen, klunzen1 tasten ⇒ morrelen (aan), rommelen (in)♦voorbeelden:fumble at/with • morrelen aan -
2 connect
v. verbinden; aansluiten[ kənekt]1 in verbinding komen/staan ⇒ in verband staan3 〈informeel; sport; benaming voor〉 doel treffen ⇒ scoren; (de bal (voluit)) raken 〈 balsport〉; een homerun slaan 〈 honkbal〉; zijn tegenstander raken 〈 boksen〉♦voorbeelden:1 connect up • in verbinding komen/staanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:connect up • verbinden
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский