-
1 malheur
malheur [maalur]〈m.〉1 ongeluk ⇒ onheil, ramp, ellende♦voorbeelden:un oiseau de malheur • een ongeluksvogelcette pluie de malheur! • die vervloekte regen!〈 spreekwoord〉 le malheur des uns fait le bonheur des autres • de een zijn dood is de ander zijn broodporter malheur (à qn.) • (iemand) ongeluk brengenmalheur à lui! • wee hem!par malheur • ongelukkigerwijspour mon malheur • tot mijn schademalheur! • o jee, wat een ramp!1. mtegenspoed, ramp2. interj
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский