-
61 drei
♦voorbeelden:〈 informeel〉 in drei Teufels Namen! • wel alle duivels!nicht bis drei zählen können • niet tot drie kunnen tellenfür drei arbeiten • werken voor tweezu drei • met z'n drieëndrei viertel • driekwartdrei viertel fünf • kwart voor vijf¶ 〈 spreekwoord〉 aller guten Dinge sind drei • alle goede dingen bestaan in drieën; de derde streng houdt de kabel -
62 ganztägig
-
63 halbtags
-
64 hasplig
-
65 krachen
krachen♦voorbeelden:es gibt krachenden Frost • het vriest dat het kraaktKanonen krachen • kanonnen bulderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 heibeien, keet schoppen ⇒ ruzie makenIV 〈 onpersoonlijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈informeel; figuurlijk〉 gleich krachts • (a) straks is mijn geduld op; (b) straks krijg je een pak slaag -
66 pausenlos
-
67 planlos
planlos♦voorbeelden: -
68 um
um1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:2 um (die) eine Mark (herum) • ongeveer, zowat een markum die fünfzig sein • rond, om en nabij de vijftig zijn————————um2〈voorzetsel + 4〉1 om ⇒ om … heen, rond(om)6 na♦voorbeelden:1 um sich blicken • om zich heen kijken, rondkijken〈 informeel〉 um was geht es (denn)? • waar gaat het om?um ein Uhr herum • rond een uur of één, rond één uuretwas um ein(en) Zentimeter kürzen • iets één centimeter inkortendas war um vieles schöner • dat was veel, heel wat mooierum Geld arbeiten • voor geld werken————————um3〈 voegwoord〉1 om -
69 voll
♦voorbeelden:voll besetzt • helemaal bezet, voletwas voll füllen • iets helemaal vullenden Kopf voll haben • diep in de zorgen zittenvoll laufen • vollopen, -stromendas Boot schlägt voll • de boot slaat voletwas voll stopfen • iets volproppen, -stoppenaus dem Vollen leben • royaal levener kann aus dem Vollen schöpfen • hij zit goed in de slappe wasim Vollen leben • in luxe levenins Volle greifen • het er goed van nemenvoll und bei segeln • vol en bij zeilen2 ein voller Erfolg • een compleet, volledig succesaus vollem Halse, voller Kehle singen • uit volle borst zingennicht mehr voll arbeiten • geen volle dagtaak meer hebbenvoll und ganz • geheel en al -
70 werden
werden♦voorbeelden:es will nicht werden • het wil maar niet (lukken)nichts werden • mislukken〈 informeel〉 es wird schon werden • het zal wel loslopen, lukkenwas soll bloß aus ihr werden? • wat moet er toch van haar terechtkomen?daraus wird nichts! • daar komt niets van in!mit Arbeiten wird es nichts werden • van werken zal niet veel komenzum Dieb werden • een dief worden2 was nicht ist, kann noch werden • wat niet is, kan nog komen〈 informeel〉 was soll nun werden? • wat gaat er nu gebeuren?, hoe moet het nu verder?und was wird, wenn …? • en wat gebeurt er als …?〈 informeel〉 na, wirds bald, endlich? • komt er (nou) nog wat van?und wie ist es dann noch geworden? • en hoe is het toen nog afgelopen?sein Lohn soll ihm werden • hij zal zijn loon krijgen〈 informeel〉 wieder werden • beter worden, opknappenII 〈 koppelwerkwoord〉♦voorbeelden:1 werdendes Leben • zich ontwikkelend, ongeboren levenein werdender Priester • een aankomend priestermir wird kalt • ik krijg het koudmir wird, ich werde schwindlig • ik word duizeligIII 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 wer wird denn gleich weinen? • wie gaat er nou meteen huilen?IV 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:1 würdest du das für mich tun? • zou je dat voor mij willen doen?er wird gestern zurückgekommen sein • hij is waarschijnlijk gisteren teruggekomen -
71 wogegen
-
72 zuschanden
zuschanden, bzu Schanden/b♦voorbeelden:1 sich zuschanden arbeiten • zich dood-, kapotwerkenein Pferd zuschanden reiten • een paard afjakkerenall seine Vorsätze wurden zuschanden • van al zijn voornemens kwam niets terecht -
73 zweite
См. также в других словарях:
Arbeiten — Arbeiten … Deutsch Wörterbuch
Arbeiten — Árbeiten, verb. reg. I. Neutrum, mit haben, seine Kräfte anstrengen, lebhaften Gebrauch von seinen Kräften machen. 1. In eigentlicher Bedeutung, die Kräfte seines Körpers zur Erwerbung zeitlichen Vermögens anstrengen. Fleißig, nachlässig faul… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
arbeiten — V. (Grundstufe) körperlich oder geistig tätig sein Beispiel: Er hat den ganzen Tag hart gearbeitet. Kollokation: an einem Buch arbeiten arbeiten V. (Grundstufe) einem Beruf nachgehen Beispiel: Er arbeitet auf dem Bau. Kollokation: als Lehrer… … Extremes Deutsch
arbeiten — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • in Betrieb sein • funktionieren Bsp.: • Sie arbeiten in einer Fabrik. • Clive arbeitet für eine Versicherungsgesellschaft in London. • Er mag keine arbeitenden Maschinen … Deutsch Wörterbuch
Arbeiten — Arbeiten, 1) seine Kräfte zur Erreichung eines bestimmten Zweckes anstrengen; 2) irgend eine, zu einem Gewerbe gehörige Beschäftigung treiben; 3) (Bienenz.), die Zellen bauen; 4) (Jagdw.), einen Leithund abrichten; 5) Wildpret mit dem Leithunde… … Pierer's Universal-Lexikon
Arbeiten — des Schiffes, das heftige Stampfen und Schlingern eines Schiffes. A. des Holzes, Ausdehnung und Zusammenziehung, Werfen, Reißen etc. infolge der Aufnahme oder Abgabe von Feuchtigkeit aus der Luft … Meyers Großes Konversations-Lexikon
arbeiten — ↑jobben, ↑malochen, ↑ramassieren, ↑roboten … Das große Fremdwörterbuch
arbeiten — arbeiten, arbeitet, arbeitete, hat gearbeitet 1. Meine Cousine arbeitet zu viel. 2. Arzu arbeitet als Krankenschwester im Krankenhaus … Deutsch-Test für Zuwanderer
Arbeiten — 1. Arbeite, als wolltest du ewig leben, und sei fromm, als solltest du diese Stunde sterben. – Egenolff, 76b; Agricola, 98. Lat.: Serere ne dubites. (Tappius, 166a.) – Omnem crede diem tibi diluxisse supremum. (Horaz.) – Tanquam perpetuo victurus … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
arbeiten — funktionieren; buckeln (umgangssprachlich); sich abrackern (umgangssprachlich); wirken; schaffen (umgangssprachlich); schinden; rödeln (umgangssprachlich); … Universal-Lexikon
arbeiten — ạr·bei·ten; arbeitete, hat gearbeitet; [Vi] 1 eine körperliche oder geistige Tätigkeit verrichten <körperlich, geistig arbeiten; gewissenhaft, fleißig arbeiten> 2 eine Tätigkeit als Beruf ausüben <halbtags, ganztags arbeiten>: bei… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache