-
1 eens
I 〈 bijwoord〉1 [eenmaal] once2 [nog eenmaal] twice4 [ter versterking] 〈zie voorbeelden 4〉♦voorbeelden:dat is eens en nooit weer • once is enougheens in het uur • hourly, every houreens in de week/drie maanden • once a week/every three monthsmeer dan eens • more than onceeens te meer • (all the) more so2 geef mij nog eens zoveel, a.u.b. • would you give me twice as much/manyeens zo groot • twice as large/bigkom eens langs • drop by sometimeer was eens • once upon a time there wasLonden is niet meer wat het eens was • London is not what it used to beik heb de groenten nu eens gestoomd • I steamed the vegetables for a changedat is weer eens wat anders • that makes a changehet gebeurt nog al eens dat • it does (sometimes) happen thatzeg, vertel me eens, Jan • tell me, Jan!waag het eens • don't you darewacht eens • wait a minuteje zult eens zien wat er gebeurt • you'll see (what happens)dat zou best eens kunnen • that might well be the caseik spreek nog niet eens over de rest • to say nothing of the restniet eens tijd hebben om • not even have the time tohij keek niet eens • he did not even looknee en nog eens nee • once and for all: no!nog eens • once more, (once) again; 〈 formeel〉 anew, afreshdat is nog eens een flinke vent/mooie vrouw • (now) that's what I call a real man/a beautiful womanals we nu eens … • suppose we …, how about …?u zou wel eens gelijk kunnen hebben • you could/might (well) be rightwel eens • once in a while, sometimesje moet je eens na laten kijken • you really should have a check-up; 〈 ironisch〉 you need your head examinedkijk eens aan! • just look at that!II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [van dezelfde mening] agreed, in agreement♦voorbeelden:1 het over de prijs eens worden • agree on a/about the pricehet erover eens zijn, dat … • agree that …het eens zijn • agree, be in agreementhet met iemand eens zijn • agree with someonehet niet eens zijn met iemand • disagree with someonehet met zichzelf niet eens kunnen worden • not be able to make up one's mind, be undecidedhet op sommige punten niet eens kunnen worden • be unable to reach agreement on certain points -
2 meegaan
1 [vergezellen] go along/with, accompany ⇒ come along/with3 [bruikbaar blijven] last♦voorbeelden:1 is er nog iemand die meegaat? • is anyone else coming/going?laat Peter met je meegaan • let Peter accompany/go with you2 meegaan met iemands zienswijze/voorstel • agree with someone's views/proposalmet de mode meegaan • keep up with (the) fashionik ga niet in alles met je mee • I don't agree with you in everythingtot zover kan ik met hem meegaan • I can agree/go along with him so far/up to this pointdit toestel gaat jaren mee • this machine will last for years -
3 overeenkomen
2 [met betrekking tot mensen, geen conflict hebben] agree (with)4 [identiek zijn] be similar (to)♦voorbeelden:overeenkomen met de beschrijving • fit the descriptionde uitslag komt overeen met mijn verwachtingen • the result is in line with my expectationsovereenkomen met de feiten • be consistent with the factsde theorie komt met de feiten overeen • the theory fits in with the factsgeheel overeenkomen met • fully correspond to/withzijn keuze komt overeen met de mijne • his choice is similar to mineII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [het eens worden over] agree (on), arrange♦voorbeelden:de overeengekomen voorwaarden • the conditions agreed onop een nog nader overeen te komen datum • on a date still to be agreed onbetaling/prijs nader overeen te komen • payment/price to be negotiatedzoals overeengekomen • as agreediets met iemand overeenkomen • arrange something with someone, agree (up)on something with someonede tussen de partners overeengekomen bedragen • the amounts agreed between the partnerser werd overeengekomen dat … • it was arranged that … -
4 afspreken
♦voorbeelden:dat is dus afgesproken • that's a deal, that's settled thenafspreken iets te zullen doen • agree to do somethingzoals afgesproken • as agreed (upon)1 [een afspraak maken] make an appointment -
5 congrueren
-
6 toestemmen
♦voorbeelden:1 toestemmen in een verzoek • agree to/grant a requesterin toestemmen dat … • agree that …/to (…ing) -
7 erkend
-
8 het met iemand eens zijn
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het met iemand eens zijn
-
9 het principieel eens worden
het principieel eens wordenbasically agree, agree in principleVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het principieel eens worden
-
10 nou
nou11 now♦voorbeelden:1 wat moeten we nou doen? • what do we (have to) do now?————————nou2♦voorbeelden:————————nou33 [als bevestiging] 〈zie voorbeelden 3〉4 [met betrekking tot onzekerheid] again6 [bij meningsverschil] 〈zie voorbeelden 6〉7 [met betrekking tot ongepastheid] oh, now ⇒ … on earth, … ever8 [met betrekking tot voortzetting/beëindiging] well ⇒ 〈 beëindiging〉 so, 〈 voortzetting〉 now, 〈 voortzetting〉 right♦voorbeelden:1 kom je nou? • well, are you coming?nou, komt er nog wat van? • well, how about it?, are you going to stand there all day?2 meen je dat nou? • do you really mean it?, are you serious?asjemenou! • well I'll be (darned)!, you don't say!hoe kan dat nou? • how on earth can that be?nou, dat weet ik niet hoor! • hold on though, I'm not so sure I agree!3 nou dan! • exactly, couldn't agree more!nou, en of! • you bet!4 wanneer ga je nou ook weer weg? • when were you leaving again?5 nou ja, wat zou dat? • oh (very) well, what does it matter?nou ja, zo erg is 't niet • never mind, it's not all that baddat is nou niet bepaald eenvoudig • well, that's not so easy7 wie doet nou zoiets? • who (on earth) would ever do such a thing?waar bleef je nou? • where on earth have you been?8 nou, dat was het dan • well/so, that was that¶ nou, nou! • there there! -
11 principieel
2 [volgens/met betrekking tot een stelling/overtuiging] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 done/said/ 〈enz.〉 on principle, of principle 〈 bijwoord〉 on principle♦voorbeelden:het principieel eens worden • basically agree, agree in principleeen principieel dienstweigeraar • a conscientious objector (to military service)op principiële gronden, om principiële redenen • for reasons of principle, on principleeen principieel man • a man of principle -
12 accorderen
v. agree, consent; fit -
13 afspreken
n. scheduling, arranging--------v. set an appointment, schedule a meeting; settle, agree, consent -
14 beamen
v. agree, consent, concur; suit, fit -
15 bekomen
v. recover, recuperate, revive; agree, consent, concur -
16 bewilligen
v. assent, agree, approve, consent -
17 bijvallen
v. share the same opinion with, agree with -
18 coincideren
v. coincide, be compatible; happen at the same time; agree; take up the same place -
19 concorderen
v. concord, agree, harmonize -
20 consenteren
v. consent, agree; approve
См. также в других словарях:
agréé — [ agree ] n. m. • 1829; de agréer ♦ Mandataire représentant les parties au tribunal de commerce. La profession d agréé a fusionné en 1971 avec celles d avocat et d avoué. ● agréé nom masculin Mandataire qui représentait les parties au tribunal de … Encyclopédie Universelle
agree — a‧gree [əˈgriː] verb [intransitive, transitive] 1. to make a decision with someone after a discussion with them: • They have agreed a price for the land. • He has agreed a new two year contract. agree to do something • The company agreed in… … Financial and business terms
Agree — A*gree , v. i. [imp. & p. p. {Agreed}; p. pr. & vb. n. {Agreeing}.] [F. agr[ e]er to accept or receive kindly, fr. [ a] gr[ e]; [ a] (L. ad) + gr[ e] good will, consent, liking, fr. L. gratus pleasing, agreeable. See {Grateful}.] 1. To harmonize… … The Collaborative International Dictionary of English
agree — 1 *assent, accede, consent, acquiesce, subscribe Analogous words: *grant, concede, allow: accept, *receive: admit, *acknowledge Antonyms: protest (against): differ (with) Contrasted words … New Dictionary of Synonyms
agree — agree; agree·a·bil·i·ty; agree·a·ble·ness; agree·a·bly; agree·ment; dis·agree; agree·a·ble; … English syllables
agree — vb agreed, agree·ing vt: to share an opinion that agreed the terms were fair vi 1: to share an opinion, understanding, or intent unable to agree on a verdict New York Law Journal … Law dictionary
agréé — agréé, ée 1. (a gré é, ée) part. passé. Reçu, admis, accueilli. Ma recherche a été agréée. Ses présents furent agréés (voy. agréer 1). agréé 2. (a gré é) s. m. Défenseur admis à plaider devant un tribunal de commerce. ÉTYMOLOGIE Agréer 1.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
agree — ► VERB (agrees, agreed, agreeing) 1) have the same opinion about something. 2) (be agreed) (of two or more parties) be in agreement. 3) (agree to) express willingness to comply with (a request, suggestion, etc.). 4) … English terms dictionary
agree — [ə grē′] vi. agreed, agreeing [ME agreen < OFr agreer, to receive kindly < a gré, favorably < a (L ad), to + gré, good will < L gratus, pleasing: see GRACE] 1. to consent or accede (to); say “yes” 2. to be in harmony or accord [their… … English World dictionary
Agree — A*gree , v. t. 1. To make harmonious; to reconcile or make friends. [Obs.] Spenser. [1913 Webster] 2. To admit, or come to one mind concerning; to settle; to arrange; as, to agree the fact; to agree differences. [Obs.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
agree — is used intransitively (without an object) with about, on, to, upon, and with, or with a that clause, and transitively (with an object) to mean ‘to arrange or settle (a thing in which various interests are concerned)’; there are examples of this… … Modern English usage