-
1 отвести
wegbrengen, afvoeren ; afwenden ; toewijzen, bestemmen ; afwijzen -
2 отводить
wegbrengen, afvoeren ; afwenden ; toewijzen, bestemmen ; afwijzen -
3 вести вниз
vgener. afvoeren -
4 исключать
v1) gener. afvoeren (из списков, группы), royeren, uitsluiten, uitstoten, uitzonderen, verbannen (из общества), buitensluiten, elimineren, uitmonsteren, wegcijferen2) electr. uitschakelen -
5 накормить
vgener. afvoederen, afvoeren -
6 отвозить
vgener. afvoeren, wegbrengen -
7 относить
vgener. afvoeren (ветром, течением), wegbrengen -
8 отправлять
vgener. wegsturen, wegzenden, afschepen (на корабле), afsturen, afvoeren, afzenden, expedieren, opzenden, stieren (от-за), sturen (от-за), uitsturen, uitzenden (naar-êóäà-ô.), verzenden, zenden -
9 сводить
v1) gener. afvoeren (âíèç), paren, samentrekken, terugbrengen (tot-ê ÷åìó-ô.), afleiden (âíèç), samenbrengen2) scorn. aaneenkoppelen (кого-л. с кем-л.) -
10 уводить
vgener. afvoeren, wegleiden -
11 увозить
vgener. uitroeien (на весельной лодке), wegrijden, afvoeren, schaken, ontvoeren, weghalen, wegvoeren
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский