-
1 Krone
Krone〈v.; Krone, Kronen〉2 〈 plantkunde〉kroon, kruin3 kruin, kap ⇒ bovenvlak, dijkkruin4 kroon, lichtkroon, kroonkandelaar7 〈 figuurlijk〉kroon, bekroning, toppunt♦voorbeelden:8 〈informeel; figuurlijk〉 das ist ihm in die Krone gefahren • dat is hem in het verkeerde keelgat geschotensein Erfolg ist ihm in die Krone gestiegen • zijn succes is hem naar het hoofd gestegen -
2 déposer
déposer [deepoozee]2 neerslaan ⇒ bezinksel vormen, bezinkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 neerzetten ⇒ neer-, afleggen, afzetten2 in bewaring geven ⇒ in depot geven, afgeven4 doen neerslaan ⇒ doen bezinken, afzetten♦voorbeelden:déposer ses hommages aux pieds de qn. • iemand zijn eerbied betuigendéposer le masque • het masker afwerpendéfense de déposer des ordures • verboden vuil te stortenmarque déposée • gedeponeerd handelsmerk→ bilan1. v1) getuigen3) neerleggen5) afzetten, uit zijn ambt ontzetten6) afnemen [gordijn, schilderij]7) aanhangig maken [politiek]2. se déposer (sur)vbezinken, neerslaan -
3 déposer la couronne
déposer la couronne -
4 die Krone niederlegen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский