-
1 afrijden
1 [wegrijden] partir (de)2 [naar een lagere plaats rijden] descendre(qc.)3 [rijexamen afleggen] passer son permis♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [ten einde doorrijden] parcourir2 [afmatten] éreinter♦voorbeelden:1 in hoeveel tijd kan men die weg afrijden? • combien de temps faut-il pour faire ce trajet? -
2 afrijden
promener -
3 de heuvel afrijden
de heuvel afrijden -
4 in hoeveel tijd kan men die weg afrijden?
in hoeveel tijd kan men die weg afrijden?combien de temps faut-il pour faire ce trajet?Deens-Russisch woordenboek > in hoeveel tijd kan men die weg afrijden?
-
5 afrossen
Перевод: со всех языков на французский
с французского на все языки- С французского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский