-
1 abhandeln
abhandeln♦voorbeelden:er lässt sich 〈 3e naamval〉 nichts von seinen Rechten abhandeln • hij wil niets van zijn rechten prijsgeven -
2 abkaufen
abkaufen♦voorbeelden:lass dir nicht jedes Wort (vom Munde) abkaufen! • wees toch niet zo zwijgzaam! -
3 abnehmen
abnehmenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉2 afnemen, verminderen ⇒ dalen, slinken♦voorbeelden:an Kräften abnehmen • in kracht afnemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegnemen ⇒ verwijderen, afhalen2 afnemen, uit handen nemen3 controleren, inspecteren, keuren4 ont-, afnemen6 afnemen, kopiëren ⇒ nemen, maken♦voorbeelden:jemandem ein Bein abnehmen • iemand een been afzettenjemandem einen Weg abnehmen • voor iemand anders een boodschap doen〈 informeel〉 die Geschichte wird dir niemand abnehmen! • dat verhaal zal niemand geloven! -
4 freikaufen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский