-
1 splay
adj. breed, plat en naar buiten staand; schuin, steil--------n. afschuining; verwijding, verbreding; afhellend oppervlak--------v. afgeschuind zijn; naar buiten staan; zich verwijden, zich verbreden; zich uitspreiden; breder worden, zich verbreden; afschuinen; uitspreidensplay1[ splee] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————splay2 -
2 declive
adj. afhellend (archaïsch) -
3 dos
dos [doo]〈m.〉♦voorbeelden:en dos d'âne • zadelvormig, aan twee zijden afhellendpont en dos d'âne • boogbrugson travail a bon dos • zijn werk is een gemakkelijke uitvluchtfaire le gros dos • een hoge rug opzetten 〈 van kat〉; 〈 figuurlijk〉zich bukken, in elkaar duiken 〈 als men een standje krijgt〉il est large de dos • hij heeft een brede rug〈figuurlijk; informeel〉 en avoir plein le dos • z'n buik ervan vol hebben, er van balen〈 figuurlijk〉 courber, ployer le dos • door de knieën gaan, zich gewonnen gevenmettre, renvoyer dos à dos deux personnes • noch de een noch de ander in het gelijk stellen〈 figuurlijk〉 poignarder qn. dans le dos • iemand op verraderlijke, geniepige wijze aanvallendès qu'elle eut le dos tourné • zodra zij zich had omgedraaidtourner le dos à qn., à qc. • iemand, iets de rug toekeren 〈 ook figuurlijk〉dos à dos • rug-aan-rugêtre le dos au mur • met de rug tegen de muur staanavoir dans le dos • achter zich hebbenporter les cheveux dans le dos • het haar los op de rug dragensentir qn. dans son dos • voelen dat iemand achter je staatregarder qn. de dos • iemand op de rug kijken〈 figuurlijk〉 avoir qc., qn. sur son dos • voortdurend door iets, iemand lastig gevallen wordenêtre toujours sur le dos de qn. • iemand voortdurend op de vingers kijkense mettre un pull sur le dos • een trui aantrekkentaper sur le dos de qn. • kwaadspreken over iemandtomber sur le dos de qn. • iemand op z'n nek springen; 〈 figuurlijk〉onverwachts bij iemand binnenvallen, iemand tot last zijnm1) rug2) achterzijde, onderkant -
4 en dos d'âne
en dos d'ânezadelvormig, aan twee zijden afhellend -
5 abfallen
abfallen♦voorbeelden:das Flugzeug fiel ab • het vliegtuig verloor hoogteder Läufer fiel ab • de loper verloor het contact (met de kopgroep)die Leistung der Saugpumpe fällt ab • het vermogen van de zuigpomp neemt afabfallende Schultern • afhangende schoudersjemanden abfallen lassen • iemand laten vallen, afschepenfür dich fällt auch noch etwas ab • jij krijgt ook nog watgegen jemanden, neben jemandem abfallen • bij iemand ongunstig afstekenvon einer Partei abfallen • een partij ontrouw wordendas Feld fällt sanft zum Fluss ab • het veld helt zacht af naar de rivier -
6 ein abfallendes Dach
-
7 hängig
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский