-
1 afgezonderd
1 [van andere(n) verwijderd] isolated ⇒ cut off, segregated 〈 patiënten, gevangenen〉, remote 〈 plaats〉, 〈 bijwoord〉 in isolation/seclusion♦voorbeelden:hij leefde afgezonderd • he lived in seclusion/isolation -
2 afgezonderd
adj. solitary, secluded, recluse, separate; particular, special; remote, far away; shy, timid -
3 hij leefde afgezonderd
hij leefde afgezonderdhe lived in seclusion/isolationVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij leefde afgezonderd
-
4 kloosterleven
1 [het leven in een klooster] monastic/convent life2 [afgezonderd leven] cloistered life
Перевод: с нидерландского на английский
с английского на нидерландский- С английского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Пенджабский
- Русский
- Французский
- Шведский