-
1 abtreiben
abtreiben1 af-, wegdrijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, weg-, verdrijven2 afdrijven, naar beneden drijven -
2 abdriften
-
3 forttreiben
forttreiben1 weg-, afdrijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 weg-, verdrijven ⇒ weg-, verjagen♦voorbeelden:
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский