-
1 degradation
n. vernedering, schande[ degrədeesjn]1 degradatie ⇒ achteruit/terugzetting, achteruitgang2 degeneratie ⇒ verwording, verloedering -
2 interruption
n. storing; interpellatie; afsluiting[ intərupsjn] -
3 autolytic
adj. Autolytisch, van autolyse (van zelfontleding, afbreking van weefsel als gevolg van werking van enzymen die aanwezig zijn in het weefsel) -
4 disarticulation
n. afbreking; scheiding -
5 falsification
n. vervalsing; oplichting; afbreking, ondermijning (van een theorie); aflegging van een valse verklaring -
6 sharp cutoff
scherpe afbreking
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский