Перевод: с английского на все языки

afasie

1 aphasia

n. afasie (het niet kunnen spreken)

aphasia

[ əfeezjə] 〈 medicijnen, geneeskunde〉

1 afasie

English-Dutch dictionary > aphasia
2 aphasic

adj. afasisch, aphasisch
--------
n. afasisch, lijdend aan afasie (vzn. voor alle door ziekte of beschadiging verworven en aangeboren (zelden) storingen v.h. c.z.s.

aphasic

[ əfeezik] 〈 medicijnen, geneeskunde〉

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 afatisch

2 〈 zelfstandig naamwoord〉 afasiepatiënt

English-Dutch dictionary > aphasic
3 alexia

n. woordblindheid, alexie, visuele afasie, leesblindheid, onvermogen om schrifttekens te begrijpen of tot woorden samen te stellen

English-Dutch dictionary > alexia

Aphasie — Sf (teilweiser) Verlust des Sprechvermögens per. Wortschatz fach. (18. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus gr. (poet.) aphasía Sprachlosigkeit , zu gr. áphatos unerwähnt, unbekannt zu gr. phánai sprechen und negierendem gr. a . Ebenso nndl. afasie,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
afasia — pl.f. afasie … Dizionario dei sinonimi e contrari