-
1 aktivieren
-
2 Marsch
Marsch1〈m.; Marsch(e)s, Märsche〉♦voorbeelden:1 jemanden in Marsch setzen • (a) iemand ergens op af sturen; (b) iemand in actie brengen, activerensich in Marsch setzen • zich in beweging zetten————————Marsch2〈v.; Marsch, Marschen〉1 mars, marsland, -grond -
3 anregen
-
4 die Schüler aktivieren
-
5 jemanden in Marsch setzen
jemanden in Marsch setzenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden in Marsch setzen
-
6 mobilisieren
mobilisieren -
7 politisieren
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский