-
1 aanvaren
натолкнуться, столкнуться, наскочить на; направиться, держать курс на, взять курс на* * *гл.мор. приближаться, столкнуться, привозить (на корабле), подходить, подъезжать, натолкнуться (tegen-на) -
2 натолкнуться
v1) gener. aanbotsen (tegen-íà), aanrollen (tegen-íà), aanwentelen (tegen-íà), rammen, aantreffen, botsen, in aanvaring komen (met- ñ, íà), tegen (iem.) bonzen2) navy. aanvaren (tegen-íà), omvaren (на что-либо) -
3 подходить
v1) gener. aangaan (op-ê), aankomen, aanlopen, aanstappen, afkomen, afstappen (op-ê), aftreden (op-ê), bijkomen, schikken, toekomen (op-ê), toetreden (op-ê), treden, aanstomen (на пароходе), aanwandelen (гуляя), benaderen (к кому-л., к чему-л.), conveniëren, deugen, handen, in aantocht zijn, komen, op (iem.) aflopen (к кому-л.), passen, te pas komen, toelopen2) navy. aanvaren3) milit. aantreden -
4 подъезжать
-
5 приближаться
v1) gener. aanmarcheren, aanwandelen, benaderen, aankomen, aanrukken, bijkomen, genaken (к чему-л.), in aantocht zijn, naderen, naken, op komst zijn, ophanden zijn, toenaderen2) navy. aanvaren -
6 привозить
-
7 столкнуться
Перевод: с нидерландского на русский
с русского на нидерландский- С русского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Русский
- Французский