-
1 набегать
vgener. aanrollen (òæ. komen aanroken), aanstromen, aanwentelen (òæ. komen aanroken) -
2 натолкнуться
v1) gener. aanbotsen (tegen-íà), aanrollen (tegen-íà), aanwentelen (tegen-íà), rammen, aantreffen, botsen, in aanvaring komen (met- ñ, íà), tegen (iem.) bonzen2) navy. aanvaren (tegen-íà), omvaren (на что-либо) -
3 подкатывать
vgener. aanrollen, aanwentelen -
4 подкатываться
vgener. aanrollen, aanwentelen -
5 прикатывать
vgener. aanrollen, aanwentelen
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский