-
1 всучать
vrude.expr. aanlappen -
2 латать
vgener. verstellen, aanlappen -
3 навязывать
v1) gener. opdringen, (iem., iets) aansmeren (кому-л., что-л., недоброкачественное), (iem., iets) op de hals schuiven (кому-л., что-л.), (iem., iets) opdraaien (кому-л., что-л.), aanpraten2) rude.expr. aanlappen -
4 надставлять
-
5 чинить
vgener. aanlappen, flikken, maken, spitsen (карандаш), verstellen, aanpunten, aanscherpen, aanslijpen, boeten (сети, котлы), herstellen, lappen, opflikken, oplappen, scherpen (i) (карандаш)
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский