-
1 прицеплять
vgener. Aankoppelen, aanhaken, aaneenhaken, vastklampen -
2 сворить
vgener. Aankoppelen (собак), aaneenkoppelen -
3 сцеплять
vgener. samenkoppelen, Aankoppelen (вагоны и т.п.), aaneenschakelen, koppelen (вагоны и т.п.), schakelen -
4 leash
n. honderiem, koppel, lijn--------v. aankoppelen, koppelen[ lie:sj]♦voorbeelden:strain at the leash • trappelen van ongeduld -
5 anschließen
anschließenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 aansluiten ⇒ aanknopen, volgen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aansluiten ⇒ aankoppelen, verbinden♦voorbeelden:1 zich aansluiten ⇒ zich voegen, instemmen♦voorbeelden:darf ich mich anschließen? • mag ik meedoen? -
6 beistellen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Турецкий
- Французский