-
1 Trojan
adj. Trojaan (uit Troje); moedig--------n. Trojaan, inwoner van Troja; dapperTrojan1[ troodzjən] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 Trojaan♦voorbeelden:————————Trojan21 Trojaans♦voorbeelden: -
2 troyen
troyen [trwaajẽ],troyenne [trwaajen]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 Trojaans ⇒ van, uit Troje♦voorbeelden: -
3 un Troyen
un Troyen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский