-
1 schmeißen
schmeißen〈 informeel〉2 klaarspelen, voor elkaar krijgen, opknappen4 〈 dramaturgie, communicatie( media)〉verknoeien, verprutsen♦voorbeelden:2 den Kram, Krempel, Laden schmeißen • het (zaakje) klaarspelen, opknappen, fiksen -
2 den Laden schmeißen
iets fiksen, klaarspelen -
3 eine Zeichnung aufs Papier schmeißen
eine Zeichnung aufs Papier schmeißenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Zeichnung aufs Papier schmeißen
-
4 Handtuch
Handtuch〈o.; meervoud Handtücher〉♦voorbeelden:das Handtuch werfen, schmeißen • 〈 (a) sport en spel〉 de handdoek in de ring werpen; 〈 (b) informeel〉 het opgeven -
5 Laden
Laden〈m.; Ladens, Läden〉1 winkel, zaak, bedrijf♦voorbeelden:2 ein müder Laden • een saaie, lamlendige bedoening, boelder Laden funkt, klappt, läuft • het (zaakje) loopt gesmeerdden Laden hinwerfen, hinschmeißen • de boel erbij neergooienden Laden schmeißen • iets fiksen, klaarspelen -
6 Lage
Lage〈v.; Lage, Lagen〉1 toestand, situatie, staat ⇒ omstandigheden2 ligging, positie3 houding, stand, positie♦voorbeelden:ich befinde mich in der glücklichen Lage • ik verkeer in de gelukkige omstandigheidich bin nicht in der Lage zu bezahlen • ik ben niet in staat (om) te betalenich sehe mich nicht in der Lage • ik ben, acht mij niet in staatjemanden in die Lage versetzen • iemand in staat stellensich in jemandes Lage versetzen • zich in iemands situatie verplaatsennach Lage der Dinge • volgens de stand van zaken, naar omstandighedenin bester Lage • zeer goed gelegen, op zeer goede standin höheren Lagen • op grote(re) hoogte(n)3 etwas in die richtige Lage bringen • iets in de juiste houding, stand, positie brengen4 eine Lage Papier, Watte • een laag papier, watten -
7 Schale
Schale〈v.; Schale, Schalen〉♦voorbeelden:1 〈formeel; figuurlijk〉 die Schale seines Zornes über jemanden, jemandem ausgießen • de fiolen van zijn toorn over iemand uitgietengrüne Schale • bolster〈 spreekwoord〉 raue Schale, guter Kern • ruwe bolster, blanke pit〈 informeel〉 sich in Schale schmeißen, werfen • zich op zijn best kleden, zich opdoffen -
8 Straße
Straße〈v.; Straße, Straßen〉1 straat, weg2 zee-engte, straat♦voorbeelden:1 eine Straße erster, zweiter Ordnung • een primaire, secundaire wegauf gerader Straße • op de rechte wegauf offener Straße • op de openbare weg, (midden) op straat〈informeel; figuurlijk〉 auf die Straße gehen • (a) de straat opgaan 〈 om te demonstreren〉; (b) de straat opgaan 〈 van prostituees〉〈 figuurlijk〉 auf der Straße liegen • (a) op straat rondhangen; (b) op straat staan • (c) (met de auto) onderweg zijnder Transport auf der Straße • het transport over de wegjemanden auf die Straße schmeißen, werfen • iemand op straat zettenVerkauf über die Straße • verkoop langs de openbare weg, straatverkoopüber die Straße gehen • de straat, weg overstekener wohnt über der Straße • hij woont aan de overkant (van de straat, weg)〈 figuurlijk〉 ein Mädchen von der Straße • een prostituee, straathoer -
9 Trip
〈m.; Trips, Trips〉 〈 informeel〉♦voorbeelden:2 einen Trip (ein)schmeißen, (ein)werfen • een trip maken, trippenauf dem Trip sein • een trip maken
См. также в других словарях:
Schmeißen — Schmeißen, verb. irreg. Imperf. ich schmíß; Mittelw. geschmissen; Imperat. schmeiße, schmeiß. Es ist in doppelter Gestalt gangbar, in beyden aber nur in den gemeinen Sprecharten üblich. I. Als ein Neutrum, mit dem Hülfsworte seyn, heftig und… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
schmeißen — Vst. std. stil. (8. Jh.), mhd. smīzen streichen, schmieren , ahd. smīzan, as. smītan PPrät., mndd. smiten, mndl. smiten Stammwort. Aus g. * smeit a Vst. schmeißen , auch in gt. smeitan, ae. smītan, afr. smīta. Die Bedeutung läßt sich schwer… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Schmeißen — Schmeißen, 1) so v.w. werfen, schlagen, letzteres von Pferden gesagt; 2) von Raubvögeln, den Koth von sich geben; 3) von Insecten, so v.w. Eier legen … Pierer's Universal-Lexikon
Schmeißen — Schmeißen, bei Raubvögeln: Kot auswerfen … Meyers Großes Konversations-Lexikon
schmeißen — V. (Mittelstufe) ugs.: etw. aus der Hand irgendwohin werfen Synonym: schleudern Beispiele: Er hat seinen Rucksack in die Ecke geschmissen. Das Kind schmiss das Essen zu Boden … Extremes Deutsch
schmeißen — schmei·ßen; schmiss, hat geschmissen; gespr; [Vt] 1 etwas irgendwohin schmeißen etwas mit einer kräftigen Bewegung des Arms irgendwohin fliegen lassen ≈ werfen1: die Schultasche in die Ecke schmeißen 2 etwas irgendwohin schmeißen etwas plötzlich… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
schmeißen — schleudern; feuern (umgangssprachlich); werfen; schmettern; durchführen; zugange sein (umgangssprachlich); leisten; ausführen; bewirken * * * schmei|ßen [ ʃm … Universal-Lexikon
schmeißen — 1. a) ↑ schmettern (1 a). b) abbrechen, aufgeben, aufhören, einstellen; (ugs.): an den Nagel hängen, aufstecken, aussteigen, das Handtuch werfen, [den Kram] hinschmeißen, stecken; (salopp): hinhauen. c) sich anziehen, sich [be]kleiden,… … Das Wörterbuch der Synonyme
schmeißen — schmeißenv 1.tr=werfen.Mhd»smizen=streichen,schmieren;schlagen«.FußtaufdemindogermWurzelwort»smid=werfen«.Seitdem15.Jh. 2.tr=jnvonderSchuleweisen.Seitdem19.Jh.,schül. 2a.intr=dasStudiumabbrechen.1960ff.… … Wörterbuch der deutschen Umgangssprache
schmeißen — 1schmeißen: Das gemeingerm. starke Verb mhd. smīz̧en, ahd. ‹bi›smīz̧an, got. bi , gasmeitan, aengl. smītan, norw. mdal. smita bedeutet eigentlich »beschmieren, bestreichen, beschmutzen«. Es ist vielleicht mit den unter ↑ schmeicheln und ↑… … Das Herkunftswörterbuch
schmeißen — 1. werfen, geben. »Schmeiß ma mal de Kassette rüber.« 2. starten, anzünden. »Schmeiß mal den Ofen/Wagen an.« … Berlinerische Deutsch Wörterbuch