-
1 picture postcard
-
2 Karte
Karte〈v.; Karte, Karten〉2 (prent)briefkaart, ansicht♦voorbeelden:nach der Karte essen • à la carte eten3 die Karten abheben • de kaarten afnemen, couperen〈 figuurlijk〉 seine Karten aufdecken, offen legen, (offen) auf den Tisch legen • de kaarten op tafel gooien, zijn kaarten blootleggenjemandem die Karten legen • iemand de toekomst voorspellenKarten spielen, 〈 informeel〉dreschen, kloppen • kaarten, kaartspelen, een kaartje leggen〈 figuurlijk〉 mit gezinkten Karten spielen • kromme gangen gaan, vals spelen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский