-
1 délicatesse
délicatesse [deeliekaates]〈v.〉1 fijnheid ⇒ verfijndheid, verfijning2 fijngevoeligheid ⇒ fijnbesnaardheid, tact3 gevoeligheid ⇒ teerheid, zwakheid♦voorbeelden:les délicatesses • de lekkernijenfausse délicatesse • valse bescheidenheidavec délicatesse • tactvolf1) fijnheid3) teerheid, zwakheid -
2 faiblesse
faiblesse [febles]〈v.〉1 zwakheid ⇒ zwakte, onvermogen, zwakke zijde♦voorbeelden:faiblesse d'esprit • zwakzinnigheidfaire preuve de faiblesse • zich zwak betonentomber de faiblesse • uitgeput zijn3 être pris de faiblesse, tomber en faiblesse • bezwijmen, flauwvallenf1) zwakheid, onvermogen3) flauwte -
3 fragilité
-
4 infirmité
-
5 lâcheté
lâcheté [laasĵtee]〈v.〉1 lafheid3 zwakheid ⇒ slapheid, gebrek aan wilskrachtf1) lafheid2) laffe daad3) slapheid, zwakheid -
6 mollesse
-
7 défaut
défaut [deefoo]〈m.〉1 gebrek ⇒ tekort, ontoereikendheid2 gebrek ⇒ fout, onvolkomenheid, zwakke plek3 zwakheid ⇒ fout, verkeerdheid, verzuim, nalatigheid♦voorbeelden:défaut d'organisation • gebrekkige organisatiedéfaut de vitamines • vitaminegebrekfaire défaut • ontbrekenà défaut de • bij gebrek aanpécher par défaut • al te weinig doendéfaut de fabrication • fabricagefoutdéfaut de prononciation • spraakgebreksans défauts • vlekkeloos→ excèsc'est là son moindre défaut • dat is zijn grootste gebrek nog nietêtre en défaut • in gebreke blijven(sur)prendre qn. en défaut • iemand op een tekortkoming betrappenfaire défaut • niet verschijnen, verstek laten gaanm1) gebrek, tekort2) fout, tekortkoming3) verzuim, nalatigheid4) verstek [juridisch] -
8 travers
travers [traaver]〈m.〉2 foutje ⇒ vreemd trekje, zwakheid♦voorbeelden:vent de travers • zijwind, dwarswind〈 scheepvaart〉 par le travers, en travers • dwarsscheeps, op de flank¶ à travers, au travers de • (dwars) door, doorheen, middendoor, tussendoorà travers les âges • door de eeuwen heen, in de loop der tijdenjuger à travers les préjugés de sa classe • vanuit de vooroordelen van zijn klasse beoordelenpasser à travers, au travers • ontsnappende travers • scheef, schuin, verkeerdavoir l'esprit de travers • een verwrongen geest hebbenaller de travers • mislukkenavaler de travers • zich verslikkenprendre qc. de travers • iets verkeerd opnemenraisonner de travers • krom redenerenregarder qn. de travers • iemand boos aankijkenen travers • dwars (over), overdwarsse mettre, se jeter en travers de • dwarsbomen→ tortm1) flank, zijkant2) foutje -
9 débilité
débilité [deebielietee]〈v.〉
См. также в других словарях:
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia
Johanna Naber — Johanna Naber, eigentlicher Name: Johanna Wilhelmina Antoinette Naber (* 25. März 1859 in Haarlem; † 30. Mai 1941 in Den Haag), war eine niederländische Autorin, Feministin und die erste Historikerin[1] der niederländischen Frauenbewegung. Sie… … Deutsch Wikipedia