-
1 zeewaardig
-
2 zeewaardig
-
3 zeewaardig
прил. -
4 zeewaardig
adj. seaworthy, navigable -
5 zeewaardig
seaworthy; sea-going -
6 zeewaardig zijn
zeewaardig zijn -
7 een zeewaardig jacht
een zeewaardig jacht -
8 een zeewaardig jacht
een zeewaardig jachtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een zeewaardig jacht
-
9 мореходный
zeewaardig -
10 seaworthy
-
11 marin
marin [maarẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 zee- ⇒ van de zee, zeewaardig, aan zee♦voorbeelden:sel marin • zeezoutun marin • zeeman, matroos→ pied1. m1) matroos, zeeman2) zuidwestenwind [Middell. Zee]2. adj1) zee-, van de zee, aan zee2) zeewaardig -
12 пригодный для плавания
adjgener. zeewaardig (о морском судне)Russisch-Nederlands Universal Dictionary > пригодный для плавания
-
13 boat
n. schip, boot; schaal--------v. uit varen/roeien/zeilen gaanboat1[ boot] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (open) boot ⇒ vaartuig, (dek)schuit, sloep3 (jus/saus)kom♦voorbeelden:miss the boat • de boot missen, zijn kans voorbij laten gaan〈 informeel〉 rock the boat • de boel in het honderd sturen, spelbreker zijn————————boat2〈 werkwoord〉1 in een boot varen ⇒ uit varen/roeien/zeilen gaan♦voorbeelden: -
14 navigable
adj. navigeerbaar; verplaatsing toelatend[ nævigəbl] 〈zelfstandig naamwoord: navigability〉 -
15 nonnavigable
adj. niet zeewaardig, niet bestuurbaar, niet bevaarbaar -
16 seaworthiness
n. zeewaardig zijn -
17 пригодный для плавания
adjgener. zeewaardig (о морском судне) -
18 boot
♦voorbeelden:hij is met de boot weg • il est parti en bateaude boot naar Breskens • le bateau pour Breskensuit de boot vallen • 〈 niet meer meedoen〉 rester sur la touche; 〈 zijn positie verliezen〉 être mis sur la touche〈 figuurlijk〉 de boot is aan! • ça va barder!de boot ingaan • rater son coupiemand in de boot nemen • mener qn. en bateauzich in de boot laten nemen • faire un marché de dupes -
19 seefest
-
20 seefähig
seefähig
- 1
- 2