-
1 jubilant shout
-
2 jubilant
adj. jubelend, juichend, blij, feestvierend[ dzjoe:billənt]1 uitbundig ⇒ triomfantelijk, vreugde-♦voorbeelden:jubilant at • in de wolken over -
3 shout of joy
-
4 shout
n. schreeuw, brullen, krijsen--------v. schreeuwen, krijsen, brullenshout1[ sjaut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schreeuw ⇒ kreet, gil♦voorbeelden:a shout of pain • een schreeuw van pijn————————shout2〈 werkwoord〉1 schreeuwen ⇒ (uit)roepen, brullen, gillen♦voorbeelden:shout orders • bevelen roepenshout oneself hoarse • zich schor schreeuwenthe audience shouted down the speaker • het publiek joelde de spreker uitdon't shout about it! • maak je er niet zo druk om!don't shout at me! • ga niet zo tegen me tekeer!shout for joy • het uitroepen van vreugdehe shouted for/to me to come • hij riep dat ik moest komenshout with pain • schreeuwen/gillen van de pijn -
5 yippee
-
6 joy of victory
de blijdschap over de overwinning (vreugdekreet van overwinnaars) -
7 Freudenruf
-
8 Juchzer
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский