-
1 presupposition
-
2 postulate
n. postulaat, grondstelling, hypothese, axioma--------v. postuleren; (als bewezen) aannemen; schatten; aanklagen; gebiedenpostulate1[ postjoelət] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 postulaat ⇒ vooronderstelling, hypothese————————postulate2[ postjoeleet] 〈 werkwoord〉1 (zonder bewijs) als waar aannemen ⇒ postuleren, vooronderstellen -
3 premise
n. veronderstelling; basis veronderstelling--------v. vooropstellenpremise1II 〈 meervoud〉♦voorbeelden:the shopkeeper lives on the premises • de winkelier woont in het pand————————premise2 -
4 sorites
n. kettingredenering, argument dat een aantal vooronderstellingen bevat zodanig in elkaar gezet dat redenering van elke vooronderstelling in de volgende redenering past
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский