-
1 ruggedizing
verstevigen -
2 to rigidize
verstevigenverstijven -
3 brace
n. klamp; boor; paar--------v. (zich) scherp zettenbrace1[ brees]1 klamp ⇒ (draag)beugel, (muur)anker2 steun ⇒ stut, verstijvingsbalk4 band ⇒ riem, spansnoer♦voorbeelden:→ main main/1 bretels♦voorbeelden:1 two pairs of braces • twee stel/paar bretels————————brace2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: brace〉1 koppel ⇒ paar, stel♦voorbeelden:————————brace3〈 werkwoord〉1 vastbinden ⇒ aantrekken, aanhalen2 versterken ⇒ verstevigen, ondersteunen♦voorbeelden:he told her to brace herself for a shock • hij zei haar dat ze zich op een schok moest voorbereiden -
4 fortify
v. versterken, verstevigen; verrijken; luider maken[ fo:tiffaj] 〈fortified; zelfstandig naamwoord: fortification〉1 fortificaties/vestingwerken bouwenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aanmoedigen ⇒ oppeppen, sterken♦voorbeelden:fortified wine • gealcoholiseerde wijn -
5 stiffen
v. stijven; doen verstijven, stijf maken; moed inspreken; strenger maken (wetten); stijf worden, verstijven[ stifn]3 verstijven ⇒ koeler/stuurser worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 stabiliser
stabiliser [staabieliezee]1 stabiliseren ⇒ stabiel maken, in evenwicht brengenv1) stabiliseren2) verstevigen -
7 festigen
festigen1 bevestigen, consolideren ⇒ verstevigen, versterken♦voorbeelden:1 die Beziehungen festigen • de betrekkingen consolideren, verstevigenden Charakter festigen • het karakter hardeneine gefestigte Persönlichkeit • een sterke, consistente persoonlijkheidseine Gesundheit festigte sich • zijn gezondheid verbeterde -
8 konsolidieren
-
9 делать твёрдым
vgener. aanharden, harden, verharden, verstijven (òæ. doen verstevigen), hard maken, vereelten -
10 подкреплять
vgener. stijven, verfrissen, verkwikken, onderbouwen, staven, sterken, versterken, verstevigen -
11 укреплять
vgener. verzwaren, bevestigen, omschansen, sterken, vastzetten, verankeren, verschansen, versterken, verstevigen -
12 усиливать
vgener. verscherpen, uitzetten, verhogen, versterken, verstevigen -
13 brace a wall
-
14 consolidate
v. vormgeven; versterken; vermengen[ kənsolliddeet] 〈zelfstandig naamwoord: consolidation〉1 hechter/steviger/stabieler worden2 zich aaneensluiten ⇒ samengaan, fuserenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 consolideren ⇒ verstevigen, stabiliseren♦voorbeelden: -
15 dig in
-
16 dig oneself in
-
17 firm
adj. stevig; stabiel; sterk, vast; hard; onbuigzaam; permanent; krachtig, vastbesloten--------adv. stevig, volhardend--------n. firma, zaak--------v. Steviger worden; vaster worden; stabiliseren (van prijzen)firm1[ fə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 firma————————firm2〈bijvoeglijk naamwoord; firmness〉1 vast ⇒ stevig, hard3 zeker ⇒ vast, stabiel4 standvastig ⇒ resoluut, ferm♦voorbeelden:the dollar stayed firm • de dollar bleef stabiel4 keep a firm grip/hold of someone • iemand goed/stevig vasthouden, iemand streng aanpakkenfirm decision • definitieve beslissingtake a firm line • zich (kei)hard opstellenbelieve firmly in something • vast in iets gelovenbe firm with children • streng zijn tegen kinderen————————firm31 stevig(er)/vast(er) worden ⇒ zetten, hecht(er)/hard(er) worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verstevigen ⇒ stevig(er)/vast(er) maken, stabiliseren————————firm4〈 bijwoord〉1 stevig ⇒ standvastig, volhardend♦voorbeelden:stand firm • op zijn stuk blijven -
18 mousse
-
19 stabilize
v. verstevigen, stabiliserenstabilize, stabilise[ steebillajz] 〈zelfstandig naamwoord: stabilization〉1 (zich) stabiliseren ⇒ in evenwicht blijven/brengen, duurzaam maken -
20 strengthen
v. versterken; sterker worden[ streng(k)θən]1 sterk(er) worden ⇒ aansterken, in kracht toenemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 sterk(er) maken ⇒ versterken, verstevigen
Страницы