-
1 vermetelheid
-
2 vermetelheid
1 [stoutmoedigheid] audacity, daring ⇒ boldness, 〈 roekeloosheid〉 recklessness, 〈 roekeloosheid〉 rashness2 [vermetele daad] daring/bold deed -
3 vermetelheid
-
4 vermetelheid
n. audaciousness, audacity, daring, temerity, recklessness -
5 vermetelheid
audace, -
6 доблесть
vermetelheid, manhaftigheid, onbevreesdheid, onverschrokkenheid ; onbaatzuchtigheid, onzelfzuchtigheid -
7 отвага
ngener. courage, durf, flinkheid, koenheid, manhaftigheid, moed, vermetelheid -
8 hardihood
n. onversaagdheid, koenheid, stoutmoedigheid; onbeschaamdheid[ ha:diehoed]1 stoutmoedigheid ⇒ vermetelheid, onversaagdheid -
9 temerity
-
10 emprise
n. (avontuurlijke) onderneming, ridderlijke moed, vermetelheid (verouderd taalgebruik) -
11 front
front [frõ]〈m.〉2 voorzijde ⇒ gevel, verticaal vlak♦voorbeelden:de front • van vorenprendre qc. de front • iets flink aanpakkenattaquer qn. de front • iemand rechtstreeks, openlijk aanvallenles deux trains se sont heurtés de front • de beide treinen zijn frontaal op elkaar gebotstmarcher de front • naast elkaar lopenfaire front • front maken, pal staanavoir le front de • de vermetelheid hebben omaborder de front un problème • een probleem flink aanpakkenmener de front deux tâches • twee taken tegelijk op zich nemenm1) voorhoofd2) voorzijde, gevel3) front -
12 témérité
témérité [teemeerietee]〈v.〉f -
13 avoir le front de
avoir le front de -
14 отвага
ngener. courage, durf, flinkheid, koenheid, manhaftigheid, moed, vermetelheid -
15 driestheid
-
16 roekeloosheid
-
17 roekeloosheid
1 [vermetelheid] recklessness ⇒ 〈 doldriestheid ook〉 foolhardiness, daredevilry, 〈 onbezonnenheid〉 rashness2 [onbezonnen daad] reckless/foolhardly deed -
18 stoutheid
-
19 Kühnheit
-
20 Vermessenheit
Страницы
- 1
- 2