-
1 verbreken
1 [stukbreken] briser2 [beëindigen] rompre3 [schenden] déroger à4 [annuleren] annuler♦voorbeelden:het stilzwijgen rond een kwestie verbreken • rompre le silence qui entoure un problèmede verbinding werd verbroken • la communication a été coupéeeen testament verbreken • révoquer un testament -
2 verbreken
1 [stukbreken] break (up)♦voorbeelden: -
3 verbreken
вскрыть; разъединить; расторгнуть* * **1) (с)ломать, разламывать2) прекращать, прерывать3) нарушать (договор, закон)* * *гл.общ. ломать, нарушать, прекращать, сломать, взламывать, прерывать, разламывать, разрывать -
4 verbreken
[stukmaken]zerbrechen -
5 verbreken
bres, kibraDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > verbreken
-
6 verbreken
v. disrupt, rupture, sever, falsify -
7 verbreken
• to break• to cancel• to cut off• to interrupt -
8 verbreken
briser, rompre, violer -
9 verbreken
bres, kibra -
10 de banden verbreken
de banden verbreken -
11 de diplomatieke betrekkingen verbreken
de diplomatieke betrekkingen verbrekenDeens-Russisch woordenboek > de diplomatieke betrekkingen verbreken
-
12 de verbinding verbreken
de verbinding verbreken -
13 een contract verbreken
een contract verbreken -
14 een eed verbreken
een eed verbreken -
15 een testament verbreken
een testament verbreken -
16 het stilzwijgen rond een kwestie verbreken
het stilzwijgen rond een kwestie verbrekenDeens-Russisch woordenboek > het stilzwijgen rond een kwestie verbreken
-
17 het zegel afnemen, breken, verbreken
het zegel afnemen, breken, verbrekenDeens-Russisch woordenboek > het zegel afnemen, breken, verbreken
-
18 het zegel van een brief verbreken
het zegel van een brief verbrekenDeens-Russisch woordenboek > het zegel van een brief verbreken
-
19 het zwijgen verbreken
het zwijgen verbreken -
20 zijn belofte verbreken
zijn belofte verbreken
См. также в других словарях:
Menschenhand — 1. Menschenhände können viel verrichten. – Bücking, 214. 2. Menschenhände werden müde. – Petri, II, 472. 3. Was Menschenhand machen kann, das kann Menschenhand auch zerbrechen. – Eiselein, 460; Simrock, 6993; Petri, II, 605; Braun, I, 2693. »Es… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Versprechen (Verb.) — 1. Auf blosses Versprechen ist wenig zu rech(n)en. 2. Die am meisten versprechen, haben (pflegen) am wenigsten (zu halten). Frz.: Grand prometteur, petit donneur. (Prov. dan., 394.) Holl.: Groote belovers, slechte betalers. (Harrebomée, I, 46.)… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon