-
1 vastklemmen
♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich vastklemmen〉1 [zich krampachtig vasthouden] cling (to)♦voorbeelden: -
2 vastklemmen
1 [vastzetten] serrerII 〈wederkerend werkwoord; zich vastklemmen〉1 [zich krampachtig vasthouden] se cramponner (à) -
3 vastklemmen
прикреплять; закреплять; скрепить; зажать* * *гл.общ. закреплять, прикреплять -
4 vastklemmen
v. pin down, clamp down -
5 vastklemmen
• to clamp• to grip -
6 zich vastklemmen
v. cling -
7 zich vastklemmen
adhérer -
8 zakaciti
vastklemmen -
9 clamp
n. klem; klemtang; sleutel (tang)--------v. klampen, vastklemmenclamp1[ klæmp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klem ⇒ klamp; (klem)beugel; knevel, tourniquet————————clamp2〈 werkwoord〉1 klampen ⇒ vastklemmen, krammen -
10 cling
v. zich vastklemmen, plakken1 kleven ⇒ zich vasthouden, zich vastklemmen2 dicht blijven bij ⇒ hangen, hechten♦voorbeelden: -
11 wedge
n. wig; hoek, punt (v. taart)--------v. vastklemmen, vastzetten; een wig slaan; indringen, -duwen, -schuivenwedge1[ wedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 wigvorm♦voorbeelden:→ thin thin/————————wedge2〈 werkwoord〉2 duwen ⇒ dringen, proppen♦voorbeelden:we were wedged (in) between the police and the rioters • we zaten ingeklemd tussen de politie en de relschoppers -
12 coincer
coincer [kwẽsee]♦voorbeelden:1 être coincé • in de klem zitten, vastzitten→ bulle1 vastlopen ⇒ blokkeren, vast komen te zitten1. v1) vastklemmen2) vastpraten3) snappen, grijpen2. se coincervvastlopen, vast komen te zitten -
13 pincer
pincer [pẽsee]1 knijpen2 samenknijpen ⇒ vastklemmen, op elkaar klemmen♦voorbeelden:se faire pincer • opgepakt worden, betrapt worden; 〈 ook〉 het te pakken krijgen 〈 ziekte, verliefdheid〉♦voorbeelden:v1) knijpen2) vastklemmen3) betrappen4) snijden, door merg en been gaan5) tokkelen6) toppen [plant]7) innemen [naaiwerk] -
14 vastklampen
-
15 закреплять
-
16 прикреплять
vgener. aanzetten, hechten, vastzetten, aanhechten, aanlassen, aanslaan, bevestigen, vasthechten, vastklemmen, vastleggen, vastmaken -
17 clasp
n. gesp, klemmetje; een hand geven; omhelzing--------v. omhelzen; vasthouden, vastklampen; vastmakenclasp1[ kla:sp] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 greep3 handdruk————————clasp2〈 werkwoord〉1 voorzien van een gesp/slot/haak2 vastmaken ⇒ dichthaken, vastgespen3 vastgrijpen ⇒ vasthouden, vastklemmen4 omvatten ⇒ omhelzen, tegen zich aan klemmen♦voorbeelden:clasp one's hands (together) • de handen ineenvouwenclasp someone by the arm • iemand bij de arm grijpenclasp something in the hand • iets in de hand klemmen -
18 clench
-
19 clip
n. paperclip, wasknijper; knipsel; korte videofilm; (in computers) clip, fragment, het verkozen stuk van een grafisch dokument voor nadere bewerking; opladen van kogels; scherpe slag--------v. vastmaken; vastklemmen; klein hakken; perforerenclip1[ klip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 knippende/scherende beweging ⇒ scheerbeurt, trimbeurt♦voorbeelden:a clip on the jaw • een kaakslag————————clip2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (bij)knippen ⇒ afknippen, kort knippen, trimmen; scheren 〈 schapen〉; uitknippen 〈 uit krant, film〉♦voorbeelden:the ticket was clipped to the programme • het kaartje zat met een paperclip aan het programma -
20 hang on
v. wachten, blijven (hangen), zich vastklemmen; volhoudenhang on〈 informeel〉1 zich (stevig) vasthouden ⇒ niet loslaten, blijven (hangen)2 volhouden ⇒ het niet opgeven, doorzetten♦voorbeelden:1 hang on tight! • hou (je) stevig vast!hang on to • zich vasthouden aan3 hang on (a minute)! • ogenblikje!
Страницы