-
1 vakantiedag
-
2 vakantiedag
-
3 vakantiedag
сущ.общ. отпускной день -
4 vakantiedag
n. holiday, day when one does not work -
5 vakantiedag
1) lovdag2) semester3) helg -
6 vakantiedag
jour férié, vacance -
7 Labour Day
n. Dag van de Arbeid, openbare jaarlijkse vakantiedag ter ere van arbeiders en werk op de eerste maandag in september in Canada en de Verenigde Staten; openbare jaarlijkse vakantiedag ter ere van arbeiders in speciale landen op 1 MeiLabour Day -
8 отпускной день
adjgener. vakantiedag -
9 holiday
n. feestdag; rustdag; vakantieholiday1[ holliddie, -dee] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 feestdag♦voorbeelden:on holiday/on one's holidays • op/met vakantie→ Roman Roman/————————holiday2〈 werkwoord〉1 met/op vakantie zijn -
10 отпускной день
adjgener. vakantiedag -
11 helg
1) snipperdag2) vakantiedag3) rustdag4) festival -
12 lovdag
1) snipperdag2) vakantiedag3) rustdag -
13 semester
1) snipperdag2) vakantie3) vakantiedag4) rustdag
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский
- Шведский