-
1 vaccineren
-
2 vaccineren
-
3 vaccineren
гл.общ. прививать оспу -
4 vaccineren
v. vaccinate, render unsusceptible to a disease by inoculating -
5 vaccineren
aşı vurmak [-ur] v -
6 vaccineren
vacciner -
7 vaccinate
v. vaccineren, inenten[ væksinneet] 〈zelfstandig naamwoord: vaccination〉 -
8 привить
inenten, vaccineren ; enten, oculeren ; bijbrengen -
9 прививать оспу
vgener. vaccineren -
10 vacciner
vacciner [vaaksienee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:être vacciné contre qc. • van iets genezen zijn, z'n bekomst van iets hebbenv -
11 прививать оспу
vgener. vaccineren -
12 impfen
impfen♦voorbeelden: -
13 vakzinieren
vakzinieren1 vaccineren, inenten
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Турецкий
- Французский