-
1 uitfoeteren
1 sonner les cloches à (qn.) -
2 uitfoeteren
1 storm at, bawl out -
3 uitfoeteren
гл.общ. выбранить, выругать -
4 bawl
v. schreeuwen; brullen; huilen; uitfoeteren[ bo:l]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 выбранить
vgener. uitfoeteren, uitveteren -
6 выругать
vgener. bekijven, beknorren, uitfoeteren, uitjouwen, uitscheiden -
7 bawl out
bawl out -
8 slang
n. slang, dialekt; volkstaal--------v. uitschelden, uitfoeteren, uitkafferen; slang gebruikenslang1[ slæng] 〈zelfstandig naamwoord; ook attributief〉1 slang ⇒ zeer gemeenzame taal; taal van bepaald(e) sociale klasse of beroep; jargon; platte/onbeschofte taal————————slang2〈 werkwoord〉 〈Brits-Engels; informeel〉 -
9 apostropher
apostropher [aapostroffee]2 uitvaren tegen ⇒ uitschelden, uitfoeteren -
10 incendier
incendier [ẽsãdjee]〈 werkwoord〉 -
11 выбранить
vgener. uitfoeteren, uitveteren -
12 выругать
vgener. bekijven, beknorren, uitfoeteren, uitjouwen, uitscheiden
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский