-
1 challenge
n. uitdaging--------v. uitdagen, aanroepen, betwistenchallenge1[ tsjælindzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 uitdaging ⇒ moeilijke taak, test♦voorbeelden:without challenge • zonder tegenspraak2 ‘who's there?’ is a challenge • ‘wie daar?’ vraagt een soldaat op wacht————————challenge2〈 werkwoord〉1 uitdagen ⇒ tarten, op de proef stellen♦voorbeelden:challenge thought • tot nadenken stemmen -
2 dare
n. uitnodiging; uitdaging--------v. durven; uitdagendare1[ deə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————dare2[ deə]♦voorbeelden:II 〈hulpwerkwoord; 3e persoon enkelvoud dare〉1 (aan)durven ⇒ het wagen, het lef hebben te♦voorbeelden:how dare (you say such things)? • hoe durf je zoiets te zeggen?¶ I dare say • ik veronderstel, ik neem aan; 〈 als tussenwerpsel〉natuurlijk, waarschijnlijk; 〈 Brits-Engels〉 misschien -
3 bid defiance to
trotseren, uitdagen -
4 bluff
adj. bruusk en openhartig, simpel--------n. steile oever, klif; blufbluff1[ bluf] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoge, steile oever ⇒ steile rotswand, klif2 bluf♦voorbeelden:1 call one's bluff • iemand tarten/uitdagen (zijn woorden waar te maken/iets (dan ook) te doen); iemands uitdaging aannemen————————bluff2〈bijvoeglijk naamwoord; bluffness〉1 kortaf maar oprecht/openhartig ⇒ bruusk/plompverloren maar ronduit/eerlijk♦voorbeelden:————————bluff3II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 misleiden ⇒ bedriegen, doen alsof♦voorbeelden:2 bluff one's way out of a situation • zich (door bluf/bedrog) uit een (precaire) situatie redden〈 informeel〉 bluff it out • zich door bedrog/bluf eruit redden -
5 brave
adj. moedig, dapper; f; knap--------n. (indiaans) krijgsman--------v. tarten, uitdagen, trotserenbrave1[ breev] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————brave2〈bijvoeglijk naamwoord; braver〉1 dapper ⇒ moedig, onverschrokken♦voorbeelden:→ fortune fortune/————————brave3〈 werkwoord〉1 trotseren ⇒ weerstaan, tarten♦voorbeelden: -
6 call for a showdown
-
7 call one's bluff
iemand tarten/uitdagen (zijn woorden waar te maken/iets (dan ook) te doen); iemands uitdaging aannemen -
8 challenge someone to a duel
challenge someone to a duel -
9 defiance
n. tegenspraak, ongehoorzaamheid[ diffajjəns]1 trotsering ⇒ tarting, uitdagende houding2 openlijk(e) ongehoorzaamheid/verzet ⇒ opstandigheid♦voorbeelden:1 bid defiance to • trotseren, uitdagenin defiance of • in weerwil vanact in defiance of • zich niets aantrekken van -
10 defy
v. verachten, kleineren, geringschatten♦voorbeelden: -
11 fling down a challenge
fling down a challenge -
12 fling/throw down the gauntlet
fling/throw down the gauntlet -
13 fling
n. worp, gooi; uitspatting, verzetje; avontuurtje--------v. werpen; gooien; uitbarstenfling1[ fling] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 Highland fling • Schotse dans, Schotse driepashave a fling (at) • een poging wagen, een gooi doen (naar)————————fling21 gooien ⇒ (weg)smijten, (af)werpen2 wegstormen ⇒ (boos) weglopen/weggaan♦voorbeelden:fling down a challenge • uitdagenfling off one's pursuers • zijn achtervolgers afschuddenfling on/off one's clothes • in/uit zijn kleren schietenfling up one's hands/arms in horror • zijn handen/armen van afschuw/afgrijzen omhoog steken/in de lucht gooienfling an accusation at someone • iemand een beschuldiging naar het hoofd slingerenfling the past in someone's face/teeth • met iemands verleden komen aandragenfling oneself into something • zich ergens op werpenfling out of/from the house • boos weglopen van huis→ dirt dirt/ -
14 flirt with
flirt with♦voorbeelden: -
15 gauntlet
n. kaphandschoen, sport/werkhandschoen; het spitsroeden (moeten) lopen1 kaphandschoen ⇒ sport/werkhandschoen, lange dameshandschoen♦voorbeelden:pick/take up the gauntlet • de uitdaging aanvaarden -
16 provoke
-
17 showdown
n. openlijke krachtmetingshowdown♦voorbeelden: -
18 throw down the glove
-
19 challenged the conventions
de overeenkomsten uitdagen
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский