-
1 teruglopen
♦voorbeelden:de dollar liep nog verder terug • the dollar suffered a further setbacknaar huis teruglopen • walk back home -
2 teruglopen
1 [achteruitlopen] reculer2 [figuurlijk][achteruitgaan] baisser3 [naar het vertrekpunt lopen] retourner (à pied)♦voorbeelden:de barometer loopt terug • le baromètre est en baissede uitvoer liep terug • les exportations ont diminué -
3 teruglopen
идти обратно (назад), вернуться; скатиться; снизиться, понизиться; падать; откатиться* * *гл. -
4 teruglopen
bolbeDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > teruglopen
-
5 teruglopen
v. walk back, recede, retrograde, recoil -
6 teruglopen
• to decrease• to drop• to fall• to flow back• to run back -
7 teruglopen
reculer, rétrogader -
8 teruglopen
bolbe -
9 naar huis teruglopen
naar huis teruglopenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > naar huis teruglopen
-
10 to run back
teruglopen -
11 to flow back
teruglopenterugstromenterugvloeien -
12 lessen
-
13 retirer
retirer [rətieree]1 opnieuw trekken, schieten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afnemen ⇒ ontnemen, intrekken3 halen (uit, van)♦voorbeelden:♦voorbeelden:se retirer des affaires • zijn zaken aan kant doen, stil gaan leven1. v1) opnieuw trekken/schieten2) terugtrekken3) intrekken4) afnemen, ontnemen5) uitdoen [kleding]6) halen (uit)7) hebben, maken, behalen2. se retirerv1) weggaan3) teruglopen [zee]4) krimpen -
14 бежать обратно
vgener. teruglopen -
15 идти обратно
vgener. teruglopen, rechtsom keert maken, teruggaan -
16 падать
v1) gener. afvallen, afzijgen, dalen, invallen (внутрь-о свете), kieperen, patsen, schieten, smakken, vallen, verschieten (о звёздах), zinken, afslaan, neerdalen, neergaan, neerstorten, neerzinken, omslaan, omstorten, omvallen, onderuit gaan (на землю), ontrollen, ontzinken, rollen, teruglopen (о ценах), vervallen (о силах), verzakken2) liter. over stag gaan4) rude.expr. mieteren -
17 понижаться
vgener. afslaan, teruglopen, zakken (о цене), afdalen, dalen, verlagen, zinken -
18 спадать
vgener. teruglopen (о воде), vallen, zakken (о воде), neervallen, verflauwen, verminderen -
19 decrease
n. daling; vermindering--------v. verminderen, inkrimpen; dalendecrease1[ die:krie:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vermindering ⇒ afneming, daling♦voorbeelden:on the decrease • teruglopend, afnemend————————decrease2[ dikrie:s]1 (geleidelijk) afnemen ⇒ teruglopen, achteruitgaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verminderen ⇒ beperken, verkleinen♦voorbeelden: -
20 drop away
drop awaygeleidelijk afnemen, teruglopen
Страницы