-
1 Stock
Stock1〈m.; Stock(e)s, Stöcke〉♦voorbeelden:am Stock gehen • (a) met een stok lopen; 〈 (b) informeel〉 er slecht aan toe zijn • 〈 (c) informeel〉 er slecht voor staanüber Stock und Stein • over heg en steg, overal (dwars) doorheen(steif) wie ein Stock dastehen • er stokstijf bij staan————————Stock2〈m.; Stock(e)s, Stockwerke〉1 etage, verdieping♦voorbeelden:————————Stock3〈m.; Stocks, Stocks〉 〈 economie〉 -
2 am Stock gehen
am Stock gehen(a) met een stok lopen; 〈 (b) informeel〉 er slecht aan toe zijn • 〈 (c) informeel〉 er slecht voor staan————————am Stock gehen -
3 Holz auf dem Stock
Holz auf dem Stock -
4 als ob er einen Stock verschluckt hätte
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > als ob er einen Stock verschluckt hätte
-
5 den Stock zu spüren bekommen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > den Stock zu spüren bekommen
-
6 der Stock läuft in eine Spitze aus
der Stock läuft in eine Spitze ausWörterbuch Deutsch-Niederländisch > der Stock läuft in eine Spitze aus
-
7 die Direktion im ersten Stock
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > die Direktion im ersten Stock
-
8 die Finger um den Stock krallen
die Finger um den Stock krallenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > die Finger um den Stock krallen
-
9 jemanden in den Stock legen
jemanden in den Stock legenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden in den Stock legen
-
10 jemanden mit dem Stock traktieren
jemanden mit dem Stock traktierenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden mit dem Stock traktieren
-
11 steif wie ein Stock dastehen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > steif wie ein Stock dastehen
-
12 vier Stock hoch
-
13 über Stock und Stein
over heg en steg, overal (dwars) doorheen -
14 Direktion
-
15 auslaufen
auslaufen1 uit-, weg-, leeglopen4 aflopen, ten einde lopen, eindigen♦voorbeelden:böse auslaufen • slecht aflopen1 zich door wandelen, lopen ontspannen -
16 gehen
gehenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉5 komen, reiken♦voorbeelden:1 jemanden gehen lassen • 〈 (a) informeel〉iemand met rust laten, iemand laten (doen); (b) iemand loslatensich gehen lassen • zich laten gaanschlafen, schwimmen gehen • gaan slapen, zwemmenso gut es (eben) geht • zo goed en zo kwaad als het gaatmir ist es ebenso, genauso gegangen • (a) mij is het ook zo vergaan; (b) op mij is het ook zo overgekomen〈 informeel〉 wie gehts, wie stehts? • hoe staat het leven?an die Arbeit gehen • aan het werk gaanauf die Jagd gehen • op jacht gaandavon gehen fünf aufs, auf ein Kilo • daar gaan er vijf van in een kiloaus dem Haus gehen • het huis uit gaandas ging gegen seine Überzeugung • dat ging tegen zijn overtuiging inin die Stadt gehen • naar de stad gaan, de stad ingaanich ging in mich • ik keerde in mezelfin die Schule gehen • naar school gaanin Schwarz gehen • in het zwart (gekleed) gaansie geht ins zehnte Jahr • ze gaat haar tiende jaar inins Kino gehen • naar de bioscoop gaanmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaannach dem Äußeren gehen • op het uiterlijk afgaanwenn es nach mir ginge • als het aan mij lagmir geht nichts über ein Bier • er gaat mij niets boven een pilsjedas geht über meine Kräfte • dat gaat mijn krachten te bovenvon jemandem gehen • bij iemand weggaanich gehe zu meinem Onkel • ik ga naar mijn oomzur Schule gehen • naar school gaanam Stock gehen • met een stok lopener geht auf die 50 • hij loopt naar de 50in die hunderte, Hunderte gehen • in de honderden lopenin die tausende, Tausende gehen • in de duizenden lopenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenvor jemandem gehen • voor iemand (uit) lopen4 das Fenster geht auf die Straße, nach der Straße • het raam ziet uit op de straat, weg5 das Wasser ging ihm bis an die Knie, bis zu den Knien • het water kwam, reikte tot aan zijn knieën6 wer ist an meine Bücher gegangen? • wie heeft er aan mijn boeken gezeten?es ging nicht alles nach ihm • hij kreeg niet in alles zijn zinvor sich gehen • gebeuren, (in zijn werk) gaanwie jemand geht und steht • zoals iemand er (net) bij loopt, zomaar, spontaanII 〈overgankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:1 ich bin diesen Weg schon oft gegangen • ik heb deze weg al vaak gedaan, gelopen♦voorbeelden: -
17 krallen
-
18 traktieren
См. также в других словарях:
stock — [ stɔk ] n. m. • h. 1656, rare av. fin XIXe; mot angl. « souche » 1 ♦ Quantité de marchandises en réserve. Stocks d un magasin. Constituer, renouveler un stock. ⇒ approvisionnement, provision, réserve. Avoir un article en stock. Stock disponible … Encyclopédie Universelle
Stock — (st[o^]k), n. [AS. stocc a stock, trunk, stick; akin to D. stok, G. stock, OHG. stoc, Icel. stokkr, Sw. stock, Dan. stok, and AS. stycce a piece; cf. Skr. tuj to urge, thrust. Cf. {Stokker}, {Stucco}, and {Tuck} a rapier.] 1. The stem, or main… … The Collaborative International Dictionary of English
stock — n 1 a: the equipment, materials, or supplies of a business b: a store or supply accumulated; esp: the inventory of the goods of a merchant or manufacturer 2: the ownership element in a corporation usu. divided into shares and represented by… … Law dictionary
stock — [stäk] n. [ME stocke < OE stocc, akin to Ger stock, Du stok, a stick < IE base * (s)teu , to strike, chop > STUMP, STUB] 1. the trunk of a tree 2. Archaic a) a tree stump b) a wooden block or log … English World dictionary
Stock — es una voz inglesa[1] que se usa en español con el sentido de existencias. En el lenguaje comercial y financiero su empleo como anglicismo es frecuente, y por ello la RAE recomienda evitarlo y utilizar las voces en español correspondientes a cada … Wikipedia Español
stock — ► NOUN 1) a supply of goods or materials available for sale or use. 2) farm animals bred and kept for their meat or milk; livestock. 3) the capital of a company raised through the issue and subscription of shares. 4) (stocks) a portion of a… … English terms dictionary
Stock — steht für: einen länglichen zylindrischen Gegenstand, siehe Stock (Stab) Stock (Familienname), der Familienname Stock Stock (Spirituosen), ein Spirituosenhersteller in der Botanik ein Sprossachsensystem (auch Wurzelstock), siehe Rhizom (Botanik)… … Deutsch Wikipedia
Stock — (st[o^]k), v. t. [imp. & p. p. {Stocked} (st[o^]kt); p. pr. & vb. n. {Stocking}.] 1. To lay up; to put aside for future use; to store, as merchandise, and the like. [1913 Webster] 2. To provide with material requisites; to store; to fill; to… … The Collaborative International Dictionary of English
Stock — Stock, a. Used or employed for constant service or application, as if constituting a portion of a stock or supply; standard; permanent; standing; as, a stock actor; a stock play; a stock phrase; a stock response; a stock sermon. A stock charge… … The Collaborative International Dictionary of English
stock — s.m.inv. ES ingl. {{wmetafile0}} 1a. consistente quantità di merce giacente in un magazzino, pronta per essere venduta spec. in blocco; merce, articoli di stock, a prezzo di stock: venduti a prezzo particolarmente conveniente perché fondi di… … Dizionario italiano
stock — [adj] commonplace banal, basic, common, conventional, customary, dull, established, formal, hackneyed, normal, ordinary, overused, regular, routine, run of the mill*, set, standard, staple, stereotyped, traditional, trite, typical, usual, worn… … New thesaurus