-
1 salivary
-
2 saliva
-
3 salivate
v. spugen; speeksel maken[ sælivveet] 〈zelfstandig naamwoord: salivation〉 -
4 spit
n. spuug, spog, speeksel; perfekte gelijkenis; spit (steek met de spade); landtong--------v. spuwen, spugen; blazen; spetteren; motregenen; eruit gooien--------v. spuwen; uitspugen; druppelen (regen); geluid van spugen laten horen (bij kwaadheid)spit1[ spit]2 landtong♦voorbeelden:3 buitje♦voorbeelden:————————spit2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 spit it out! • voor de dag ermee!————————spit3〈werkwoord; spitted〉1 aan het spit steken/rijgen ⇒ spietsen -
5 spittle
-
6 insalivated
adj. nat van speeksel, gemengd met speeksel -
7 sialagogic
adj. Verwekt speeksel--------n. Stof dat speeksel verwekt -
8 dribble
n. stroompje; druppeltje; dribble (sport)--------v. druppelen; kwijlen; dribbelen (sport)dribble1[ dribl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————dribble22 kwijlen♦voorbeelden:the answers dribbled in • de antwoorden kwamen binnendruppelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
9 slaver
n. slavenhandelaar; slavenhaler (schip); kwijl, gekwijl--------v. kwijlenslaver1[ sleevə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————slaver2[ slævə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————slaver3 -
10 slobber
n. kwijl, speeksel; gezever--------v. kwijlen; zeverenslobber1[ slobbə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kwijl————————slobber21 kwijlen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
11 sputum
-
12 water
adj. bij het water behorend--------n. water; vloeistof; water hoogstand; regenwater, zeewater, rivierwater etc; waterbron; helderheid (bij juweel)--------v. water geven; wateren; sproeien; vollopen met speeksel (mond); water aanvoer; verdunnenwater1[ wo:tə]3 (oplossing in) water ⇒ watertje, eau5 urine♦voorbeelden:〈 scheepvaart〉 make/take water • water maken/in krijgenrunning water • stromend watertread water • watertrappelen4 at high/low water • bij hoog/laagwaterthat is water under the bridge • dat is verleden tijdrun like water off a duck's back • niet het minste effect hebbenhold water • steek houdenof the first water • van het eerste/zuiverste water 〈 ook figuurlijk〉II 〈 meervoud〉♦voorbeelden:→ still still/————————water21 tranen ⇒ lopen, wateren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 van water voorzien ⇒ bespoelen, besproeien♦voorbeelden:a watered-down version • een verwaterde versie -
13 muciparous
adj. scheidt speeksel af -
14 mucoid
adj. speeksel-, speekselachtig -
15 salivary gland
speekselklier (een van de twee klieren in mond die speeksel uitscheiden) -
16 salivation
n. spugen; speeksel maken
См. также в других словарях:
speeksel — spiti … Woordenlijst Sranan
speeksel afscheiden / kwijlen — baba … Woordenlijst Sranan
Speichel — Sm std. (9. Jh.), mhd. speichel f., ahd. speihhilla f., erweitert ahd. speihhaltra f., as. spēkaldra f. Stammwort Aus g. * spaikl , auch in gt. spaiskuldra, afr. spekle. Vorgermanische l Bildung zu g. * speiw a Vst. (speien), also * spaiwl mit… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Speichel — Speichel: Das auf den dt. und niederl. Sprachbereich beschränkte Wort (mhd. speichel, ahd. speihhil‹a›, mniederl. spēkel, niederl. mit anderer Endung speeksel) ist eine Substantivbildung zu dem unter ↑ speien behandelten Verb. – Zus.:… … Das Herkunftswörterbuch
Speichellecker — Speichel: Das auf den dt. und niederl. Sprachbereich beschränkte Wort (mhd. speichel, ahd. speihhil‹a›, mniederl. spēkel, niederl. mit anderer Endung speeksel) ist eine Substantivbildung zu dem unter ↑ speien behandelten Verb. – Zus.:… … Das Herkunftswörterbuch