-
1 resign
v. ontslag nemen[ rizzajn]2 afstand doen van een ambt ⇒ aftreden, ontslag nemen, bedanken 〈 voor betrekking〉; opgeven 〈 schaakspel〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 berusten in ⇒ zich schikken in, zich neerleggen bij♦voorbeelden: -
2 stack the cards
de kaarten vals schikken; van tevoren in voordeel staan door oplichting -
3 acquiesce
v. zwijgend instemmen; accepteren zonder vragen te stellen[ ækwie▪es] 〈 formeel〉 -
4 adjudicate
-
5 arrange
v. rangschikken, ordenen; regelen[ əreendzj]1 maatregelen nemen ⇒ stappen ondernemen, in orde brengen♦voorbeelden:arrange for something • iets regelen, ergens voor zorgenarrange with someone about something • iets overeenkomen met iemandII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (rang)schikken ⇒ ordenen, opstellen2 bijleggen ⇒ rechtzetten, rechttrekken3 regelen ⇒ organiseren, arrangeren, zorgen voor♦voorbeelden:arrange an outing for one's friends • een uitje organiseren voor zijn vrienden -
6 array
n. vertoning; opstelling; kleding; (in computers) rangschikking van gegevensverzameling; gestructureerde bundeling van gegevens--------v. regelen, redigeren, ordenen; aankledenarray1[ əree] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 serie ⇒ collectie, reeks2 gelid ⇒ marsorde, slagorde♦voorbeelden:————————array2〈 werkwoord〉1 (in slagorde) opstellen ⇒ verzamelen, (in het gelid) scharen/schikken2 (op)tooien ⇒ (op)smukken, uitdossen -
7 bow to necessity
-
8 come/fall into line
come/fall into lineop één lijn gaan zitten, zich schikken -
9 comply
-
10 compound
adj. samengesteld--------n. scheikundige verbinding, mengsel; samenstelling--------v. vermengen, samenstellencompound1[ kompaund] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉 samenstel ⇒ mengsel; 〈 taalkunde〉 samengesteld woord; 〈 scheikunde〉 (chemische) verbinding2 〈 benaming voor〉omheinde groep gebouwen/huizen ⇒ (krijgs)gevangenkamp; omheind gebied, schutstal 〈 voor vee〉————————compound21 samengesteld ⇒ ge/vermengd, gecombineerd♦voorbeelden:〈 anatomie〉 compound eye • facetoog, samengesteld oog〈 medicijnen, geneeskunde〉 compound fracture • gecompliceerde breuk/fractuurcompound interest • samengestelde interest, rente op rente〈 plantkunde〉 compound leaf • samengesteld/(dubbel)geveerd blad————————compound3[ kəmpaund]1 tot overeenstemming/een vergelijk komen ⇒ bijleggen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (dooreen/ver)mengen ⇒ samenstellen, opbouwen♦voorbeelden: -
11 compromise
n. compromis--------v. compromis sluitencompromise1[ komprəmajz] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————compromise2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 compromitteren ⇒ in opspraak brengen, de goede naam aantasten van♦voorbeelden:2 you compromised yourself by working for that paper • door je werk voor die krant heb je je gecompromitteerd -
12 conform
v. aanpassen; gehoorzaam zijn[ kənfo:m]1 zich conformeren ⇒ zich aanpassen, zich schikken♦voorbeelden: -
13 court
n. binnenplaats, erf; rechtbank; paleis, hof, hofhouding, ontvangst--------v. het hof maken, uitnodigencourt1[ ko:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rechtbank ⇒ gerechtsgebouw/zaal, (gerechts)hof3 hof ⇒ koninklijk paleis, hofhouding5 omsloten ruimte ⇒ (licht)hal; binnenhof/plaats, cul-de-sac♦voorbeelden:1 Court of Appeal(s) • hof van appel/beroepCourt of Cassation • hof van cassatiecourt of honour • ereraadcourt of inquiry • gerechtelijke commissie van onderzoekcourt of justice • gerechtshofcourt of law • rechtbankCourt of Session • (Schots) civiel hooggerechtshofgo to court • naar de rechter stappensettle out of court • in der minne/buiten de rechter om schikkentake someone to court • iemand voor de rechter slepen3 Court of St. James's • het kabinet van St.-James, de Engelse regering, het Britse hofhold court • hof houdenbe presented at court • aan het hof gepresenteerd worden¶ laugh someone/something out of court • iemand/iets weghonenpay court to someone • iemand het hof makenrule/put out of court • uitsluiten 〈 getuige, bewijsmateriaal; ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉(iets/iemand) totaal geen kans geven————————court2II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 flirten met ⇒ vragen om, uitlokken♦voorbeelden: -
14 do
n. feest; doen (grammatika, gebiedende wijs), bedrog--------v. doen; voldoende zijn; klaarkomen; spelen; voor de gek houdendo1[ doe:] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook do's〉♦voorbeelden:→ fair fair/————————do21 doen ⇒ handelen, zich gedragen4 klaar zijn ⇒ opgehouden zijn/hebben5 geschikt/bruikbaar zijn ⇒ voldoen, volstaan♦voorbeelden:1 don't! • niet doen!, schei uit!he did well to refuse that offer • hij deed er goed aan dat aanbod te weigerenshe was hard done by • zij was oneerlijk behandelddo well/badly by someone • iemand goed/slecht behandelendo as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet〈 spreekwoord〉 do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander nietdo as you please • doe wat je wilt2 how do you do • aangenaam, hoe maakt u hetbusiness is doing well • de zaken gaan goedhe is doing well • het gaat goed met hemdo well out of selling souvenirs • aardig profiteren van het verkopen van souvenirs〈 informeel〉 he made a pass at her, but nothing doing • hij probeerde haar te versieren, maar geen kanswhat's doing in London? • wat is er in Londen te doen?4 have done! • schei uit!Jack had done with eating • Jack was klaar met etenhave done with it • er de brui aan gegeven hebbenthe dress must be made to do for a while yet • deze jurk moet nog een poosje meegaanit doesn't do to worry like that • het haalt niets uit je zo'n zorgen te makenit doesn't do to say such things • zoiets hoor je niet te zeggennothing doing • het haalt niets uitthat will do! • en nou is 't uit!it will do tomorrow, tomorrow will do • morgen kan ook nog/is het ook goedJoan will do as my helper • Joan kan ik als mijn helper gebruikenthat coat will do as/for a blanket • die jas kan (wel) als deken dienenthat will do for me • dat is wel genoeg voor mijdo well/badly for something • goed/slecht voorzien zijn van ietshe can (make) do with very little food • hij heeft maar weinig eten nodigthey'll have to do with what they've got • ze zullen het moeten doen met wat ze hebbenI can't do without music • ik kan niet zonder muziek〈 informeel〉 do away with • wegdoen/gooien, een eind maken aan; afschaffen 〈 doodstraf, instituut e.d.〉〈 informeel〉 do away with someone • iemand uit de weg ruimen, iemand afmakenhow does this jacket do up? • hoe gaat dit jasje dicht?〈Brits-Engels; informeel〉 do for someone • het huishouden doen voor iemand, werkster zijn bij iemand〈 informeel〉 I'm done for • ik ben er geweest, het is met mij gedaan〈 informeel〉 what will we do for water? • hoe komen we aan water?I could do with a few quid • ik zou best een paar pond kunnen gebruikenit's got nothing to do with you • jij staat erbuitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bezig zijn met 〈iets concreets/bestaands〉 ⇒ doen; opknappen, in orde brengen, herstellen; oplossen 〈puzzels e.d.〉; studeren 〈enz.〉3 maken ⇒ doen ontstaan/worden4 (aan)doen ⇒ geven, veroorzaken11 handelen in ⇒ verkopen, hebben♦voorbeelden:do one's best • zijn best doendo business with • zaken doen metdo a concert • een concert gevendo a dance • een dans uitvoerendo exams • examens afleggen/doendo hard work • hard werkendo some skiing • een beetje skiënhe did all the talking at the meeting • hij voerde steeds het woord op de vergaderingif you want to go, do it now • als je wilt gaan, doe het dan nuit isn't done • zoiets doet men nietit does something for/to me • het doet me wat, het geeft me een kickthat embroidered M does something for/to your dress • die geborduurde M geeft je jurk net dat beetje extrawhat can I do for you? • wat kan ik voor je doen?; 〈 in winkel〉wat mag het zijn?well done! • goed zo!, knap gedaan!2 I still have to do the bedroom/dishes • ik moet de slaapkamer/vaat nog doendo a degree • studeren voor een (universitaire) graaddo one's duty • zijn plicht doendo one's face • zijn gezicht/zich opmakendo psychology • psychologie studerenthey did the dining room in blue and white • zij hebben de eetkamer in blauw en wit ingerichtdo his service • in dienst zijnhave one's teeth done • zijn tanden laten nakijken/behandelendo the windows • de ramen lappendo out • grondig onder handen nemen/schoonmaken/opruimendo a room over • de kamer weer eens opknappendo up the kitchen • de keuken opknappendo up (in) a parcel • een pakje maken (van)do a house up • een huis renoveren/restaurerenshe did her hair up • ze stak haar haar opdo oneself up • zich opmaken, zich opdoffendo an omelette • een omelet bakkendo a story • een verhaal schrijvendo a translation • een vertaling makendo wonders • wonderen verrichtendo someone a favour • iemand een dienst bewijzenit does me good • het doet me goed〈 ironisch〉 much good may it do you! • veel geluk ermee!it does one no harm • het kan geen kwaadthe girls were really done • de meisjes waren bekafdone in • bekaf, afgepeigerdget done with something • iets afmakenthe potatoes aren't done yet • de aardappelen zijn nog niet gaarhow do you want your steak done? • hoe wil jij je biefstuk?he did the villain • hij speelde de schurkenrol8 do 50 mph. • 80 km/uur rijden9 do Europe in five days • Europa bezoeken/doen in vijf dagendo someone for \\td100 • iemand voor honderd dollar afzettendo a child out of its prize • een kind zijn prijs afhandig makenwe do only B\\teB • we hebben enkel kamer met ontbijtdo a place over • een woning plunderen¶ that's done it! • gelukt!; nou is 't uit/naar de knoppenthat does it! • dat doet de deur dicht!I've done it again • ik heb het weer verknoeid/verknaldthat does me • daar kan ik (met m'n pet) niet bija boiled egg will do me • ik heb genoeg aan een gekookt eiwhat are you doing with yourself? • wat voer je tegenwoordig uit?they did not know what to do with themselves • ze verveelden zichif you don't stop now, I'll do you! • als je nu niet ophoudt, doe ik je wat!/dan zal ik je!do someone/something down • iemand/iets kleinerendo someone down • iemand beduvelen/belazerenover and done with • voltooid verleden tijddo up a zip/a coat • een rits/jas dichtdoenwould you do me up please • wil jij mijn rits even voor me dicht doenIII 〈 hulpwerkwoord〉1 〈om inversie en ontkenning mogelijk te maken; onvertaald〉3 〈om nadruk mogelijk te maken; voornamelijk te vertalen door een bijwoord〉♦voorbeelden:1 do you know him? • ken je hem?I don't know him • ik ken hem niet2 he laughed and so did she • hij lachte, en zij (lachte/deed dat) ookI treat my friends as he does his enemies: badly • ik behandel mijn vrienden zoals hij zijn vijanden: slechthe worked harder than he'd ever done before • hij werkte harder dan (hij vroeger) ooit (gedaan had)‘I take it it's true’ ‘So do I/But I don't’ • ‘Ik neem aan dat het waar is’ ‘Ik ook/Ik niet’he writes well, doesn't he? • hij schrijft goed, niet (waar)?/vind je niet?‘Did you see it?’ ‘I did/I didn't’ • ‘Heb jij het gezien?’ ‘Ja/Neen’‘He sold his car’ ‘Did he?’ • ‘Hij heeft zijn auto verkocht’ ‘Echt (waar)?’〈 informeel〉 they behave strangely, do women • ze doen rare dingen, de vrouwenI do love you • ik hou echt van jedo come in! • kom toch binnen! -
15 fix
n. ongeluksgeval; opsporing, localisatie; gebruik van heroine (slang)--------v. vastmaken; vaststellen; vestigen; opknappen; fixeren; regelenfix1[ fiks] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 moeilijke situatie ⇒ knel, penarie♦voorbeelden:1 be in/ get oneself into a fix • in de knel zitten/raken————————fix2♦voorbeelden:¶ fix (up)on (the idea) of something • iets vaststellen/besluitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vastmaken ⇒ bevestigen, monteren5 opknappen ⇒ repareren, in orde brengen7 omkopen♦voorbeelden:1 fix something in the mind/memory • iets in de geest/in het geheugen prentenfix the blame on someone • iemand de schuld gevenfix something onto something • iets ergens aan vastmaken2 fix one's eyes/gaze/attention (up)on something • de blik/aandacht fixeren/vestigen op ietsfix someone with a cold stare/look • iemand koud/strak aankijken6 I'll fix him! • ik krijg hem wel te pakken!, ik zál hem!¶ have one's cat fixed • zijn kater laten castreren, zijn poes laten steriliseren→ fix up fix up/ -
16 humor
n. humor; grap; humeur--------v. zich schikken naar, zijn zin geven, toegeven (aan)→ humour humour/ -
17 line
n. regel; streep; snoer; lijn; rij; generatie; beroep--------v. opstellen in rijen; markeren; bekleden; versterken; ribbelen; vullen (van een zak)line1[ lajn]1 lijn ⇒ snoer, koord3 rij (naast/achter elkaar) ⇒ 〈 leger〉 linie, stelling5 (beleids/gedrags)lijn♦voorbeelden:hold the line, please • blijft u even aan de lijn?2 line of fire • vuurlijn/linieline of sight/vision • gezichtslijnwe must draw the line somewhere • we moeten ergens een grens trekkenbring into line • tot de orde roepencome/fall into line • op één lijn gaan zitten, zich schikkenread between the lines • tussen de regels door lezenstand in line • in de rij gaan staan4 drop someone a line • iemand een briefje schrijven/sturenline of thought • ziens/denkwijze, denktrantkeep someone in line • iemand in de hand houdenshoot a line • een verhaal ophangen, opscheppensign on the dotted line • (een contract) ondertekenen; 〈 informeel〉 niet tegenstribbelen; in het huwelijksbootje stappentoe the line • in het gareel blijvenoff line • niet aan het werk, niet functionerendon line • aan het werk, functionerendbring a power station on line • een krachtcentrale operationeel makenout of line • uit de pas, over de schreef1 (hoeveelheid/stuk) lijn2 lint ⇒ lont, band♦voorbeelden:————————line2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ line one's nest/pocket(s)/purse • zijn zakken vullen, zijn beurs spekken→ line up line up/ -
18 necessity
n. noodzaak; behoefte; armoede[ nissessətie] 〈meervoud: necessities〉♦voorbeelden:by/of necessity • noodzakelijkerwijs, onvermijdelijk -
19 nonconformity
n. non-conformisme1 non-conformisme ⇒ het zich niet schikken/regelen/voegen -
20 order
n. volgorde, orde; stand; bevel; bestelling--------v. ordenen; bestellen; bevelen; leidenorder1[ o:də]1 orde 〈 ook biologie, natuurkunde, wiskunde〉 ⇒ stand, rang, (sociale) klasse/laag; 〈 formeel〉 soort, aard2 (klooster/ridder)orde♦voorbeelden:clerical order • geestelijke stand/cleruspoetry of a high order • eersteklas poëzie〈 Brits-Engels〉 in/of/ 〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • in de orde (van grootte) van, ongeveer, om en (na)bij¶ 〈 Brits-Engels〉 an order to view • een bezichtigingsbriefje 〈 van makelaar gekregen, tot bezichtiging van huis〉take (holy) orders • (tot) priester (gewijd) worden〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • zoals, in de stijl van3 bestelling ⇒ order, levering(sopdracht)♦voorbeelden:make/issue an order • een bevel uitvaardigenobey orders • een bevel/bevelen gehoorzamen/opvolgentake one's orders from • zijn bevelen krijgen van/uitby order of • op bevel/in opdracht vanon doctor's orders • op doktersvoorschriftbe under orders to • bevel (gekregen) hebben teunder the orders of • onder bevel/aanvoering vanorder to pay • betalingsmandaatorder to transfer • (giro-)overschrijvingorder for payment • assignatie, betalingsopdrachtissue an order for the payment of • opdracht/order geven tot uitbetaling vancheque to order • cheque aan orderpayable to the order of • betaalbaar aan de order van3 two orders of French fries • twee porties friet/patatplace an order for something • iets bestellenbe on order • in bestelling/besteld zijn→ tall tall/1 (rang/volg)orde ⇒ op(een)volging2 ordelijke schikking/inrichting/toestand ⇒ orde(lijkheid), ordening; geregeldheid, netheid; 〈 leger〉 opstelling; stelsel, (maatschappij)structuur4 orde ⇒ tucht, gehoorzaamheid5 bedoeling ⇒ doel, intentie♦voorbeelden:in order of importance • volgens/in (volg)orde van belangrijkheidout of order • niet in/op volgordethe order of things • de orde der dingenin good order • piekfijn/netjes in ordeleave one's affairs in order • orde op zaken stellenput/set something in order • orde scheppen in ietsout of order • defect, buiten gebruik/werking3 Order! (Order!) • Tot de orde!rise to a point of order • een procedurekwestie stellencall someone to order • iemand tot de orde roepencall (a meeting) to order • een vergadering voor geopend verklaren〈 formeel〉 in order • in orde, in overeenstemming met de regels, geoorloofdbe out of order • buiten de orde/het reglement van orde gaan 〈 van spreker〉; (nog) niet aan de orde zijn 〈 van voorstel, zaak enz.〉keep order • de orde bewaren/handhavenin order to • om, teneinde————————order21 bevelen ⇒ het bevel hebben/voerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ordenen ⇒ in orde brengen, (rang)schikken2 (een) bevel/order/opdracht geven ⇒ het bevel geven (tot); verordenen, gelasten; verzoeken om; voorschrijven 〈 van dokter〉♦voorbeelden:order someone a month's rest • iemand een maand rust voorschrijvenhe ordered the troops to open fire • hij gaf de troepen bevel het vuur te openen¶ order someone about/around • iemand (steeds) commanderen/voortdurend de wet voorschrijvenorder home • naar huis/het vaderland (terug)sturenorder someone off • van/uit het veld sturen 〈 van scheidsrechter〉order round • laten komen/halen→ order out order out/
- 1
- 2
См. также в других словарях:
schikken — seti … Woordenlijst Sranan
Japān — (hierzu Karte »Japan und Korea«), Inselreich im äußersten Osten Asiens, das Nihón, Nippón oder Dai Nippon der Japaner, im Mittelalter Zipangu genannt. Diese Namen stammen teils von der chinesischen Bezeichnung Dschipönnkwo, teils von den sinisch… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Michel De Swaen — Nom de naissance Michel de Swaen Naissance 20 janvier 1654 Dunkerque Décès 3 mai … Wikipédia en Français
Michel de Swaen — Nom de naissance Michel de Swaen Naissance 20 janvier 1654 Dunkerque … Wikipédia en Français
Michel de swaen — Nom de naissance Michel de Swaen Naissance 20 janvier 1654 Dunkerque Décès 3 mai … Wikipédia en Français
chicane — chicaner, n. /shi kayn , chi /, n., v., chicaned, chicaning. n. 1. deception; chicanery. v.t. 2. to trick by chicanery. 3. to quibble over; cavil at. [1665 75; < F chicane (n.), chicaner (v.), perh. < MLG schikken to arrange] * * * … Universalium
Schikane — Etwas (nur) aus Schikane tun: böswillig Schwierigkeiten bereiten, einen anderen ärgern und schädigen wollen. Das französische Wort ›chicane‹ erscheint erst 1695 seit Scheibner in Deutschland. Es ist eine Rückbildung aus ›chicaner‹ = das Recht… … Das Wörterbuch der Idiome
chic — 1856, from Fr. chic, 19c. in stylishness sense, originally subtlety (16c.), perhaps related to Ger. Schick tact, skill, from M.L.G. schikken arrange appropriately, or M.H.G. schicken to arrange, set in order; or from Fr. chicane, from chicanerie… … Etymology dictionary
chicanery — c.1600, from Fr. chicanerie trickery, from M.Fr. chicaner to pettifog, quibble (15c.), perhaps from M.L.G. schikken to arrange, bring about, or from the name of a golf like game once played in Languedoc … Etymology dictionary
chicane — chi•cane [[t]ʃɪˈkeɪn, tʃɪ [/t]] n. v. caned, can•ing 1) chicanery 2) to trick by chicanery • Etymology: 1665–75; < F chicane (n.), chicaner (v.), perh. < MLG schikken to arrange chi•can′er, n … From formal English to slang
chicane — /ʃəˈkeɪn/ (say shuh kayn) noun 1. chicanery. 2. Bridge a hand without trumps. 3. Motor Racing an artificial bend or series of bends, inserted in a straight stretch of a racetrack, in order to make the course more difficult. 4. a type of road… …