-
1 don
don [dõ]〈m.〉2 aanleg ⇒ talent, gave, begaafdheid♦voorbeelden:le don d'organes • het afstaan van organenles dons de la terre • de voortbrengselen der aardefaire don de qc. à qn. • (aan) iemand iets schenkendon de soi • zelfopofferingavoir un don pour qc. • aanleg voor iets hebbenm1) gave, gift2) aanleg, talent -
2 payer
payer [pejjee]1 betalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betalen ⇒ voldoen, vergoeden2 belonen4 schenken ⇒ trakteren op, uitnodigen voor♦voorbeelden:4 viens, je te paie un verre • kom, drink er een van me1 zichzelf trakteren op ⇒ zich veroorloven, voor zichzelf kopen♦voorbeelden:v1) betalen2) lonend zijn4) belonen5) schenken -
3 assidu
assidu [aasieduu]2 onafgebroken ⇒ regelmatig, constant♦voorbeelden:adj1) toegewijd, stipt, trouw [bezoeker, lezer]2) onafgebroken, regelmatig -
4 attention
attention [aatãsjõ]〈v.〉1 oplettendheid ⇒ opmerkzaamheid, aandacht♦voorbeelden:attirer l'attention de • de aandacht trekken vanfais attention! • let op!faites bien attention à ma question • denk goed na over mijn vraagfais attention à, de ne pas le réveiller • zorg ervoor hem niet wakker te makenj'appelle votre attention sur ce détail • ik maak u opmerkzaam op dit detailfaire attention que, à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • ervoor zorgen dat, erop toezien datattention! • let op!1. foplettendheid, aandacht2. attentionsf pl3. interj -
5 cadeau
cadeau [kaadoo]〈m.〉1 cadeau ⇒ geschenk, gift♦voorbeelden:cadeau de noce • huwelijksgeschenk〈 spreekwoord〉 les petits cadeaux entretiennent l'amitié • kleine geschenken onderhouden de vriendschapfaire cadeau de qc. à qn. • iemand iets schenkenrecevoir qc. en cadeau • iets cadeau krijgenne pas faire de cadeau à qn. • het iemand niet makkelijk makenmcadeau, geschenk -
6 conférer
-
7 intéresser
intéresser [ẽteeressee]1 interesseren ⇒ de belangstelling wekken van, boeien4 betreffen ⇒ aangaan, betrekking hebben op♦voorbeelden:voilà qui vous intéressera! • dat is echt iets voor u!il intéresse ma cousine • mijn nichtje heeft een oogje op hem1 zich interesseren (voor) ⇒ belang stellen (in), aandacht schenken (aan)♦voorbeelden:personne ne s'est intéressé à moi • niemand nam notitie van mijv1) interesseren4) betreffen, aangaan -
8 jour
jour [zĵoer]〈m.〉1 dag3 opening ⇒ venster, naad♦voorbeelden:un jour ou l'autre • op een goede dagun jour de congé • een vrije dagjour d'exposition • kijkdagle jour des Morts • Allerzielenc'est le jour et la nuit • dat is een verschil als tussen dag en nachtjour de Pâques • paasdagjour des Rois • Driekoningenjour de sortie • vrije dagc'est à un jour de train • dat is één dag sporenvedettes d'un jour • eendagssterrenl'autre jour • een tijdje geleden, pas geleden, onlangsun beau jour • op een goede, mooie dagêtre dans son bon jour • z'n goede dag hebbenun de ces jours • één dezer dagenjusqu'à son dernier jour • tot zijn dood toetous les deux jours • om de andere dagjour férié • feestdagà jour fixé • op de afgesproken dag, datumdans huit jours • over een weekdonner ses huit jours à un domestique • een bediende ontslaance jour même • vandaag nogjours ouvrables • werkdagentous les jours • iedere dag, dagelijksde tous les jours • gewoon, alledaagsil y a un jour que … • het is een dag geleden dat …le jour d'avant, d'après • de vorige, volgende dagvenir à son jour et à son heure • geschieden op het door het lot bepaalde tijdstipd'un jour à l'autre • van de ene dag op de anderemettre à jour • bijwerkentenir à jour • bijhoudenêtre à jour • up-to-date zijn, bij zijnau jour le jour • gestaag, regelmatigofficier de jour • dienstdoend officierde jour • overdagservice de jour • dagdienstde nos jours • tegenwoordigde jour en jour • van dag tot dagle goût du jour • de thans heersende smaakc'est le héros du jour • hij is de held van de dagdu jour • van diezelfde dagnouvelles du jour • laatste nieuwsdes oeufs du jour • verse eierendu jour au lendemain • van de ene dag op de anderepar jour • per dagjour pour jour • op de dag afbeau comme le jour • beeldschoonclair comme le jour • zonneklaarun jour ou l'autre • op een goede dagun jour • eens, ooit, op een dag2 faux jour • slechte verlichting, vals lichtmettre au grand jour • openbaar makenjeter un nouveau jour sur • een nieuw licht werpen oppetit jour • ochtendschemeringen plein jour • op klaarlichte dagdonner le jour à un enfant • het leven schenken aan een kindse faire jour • duidelijk wordenil fait jour • het is dagdemain il fera jour • morgen komt er weer een dagle jour se lève • het wordt dagmettre au jour • aan het licht brengenvoir le jour • het levenslicht aanschouwen, geboren wordenpercer à jour • doorgronden, doorzien, doorhebben5 les vieux jours • de oude dag, ouderdomfinir ses jours à la campagne • z'n laatste levensdagen op het platteland slijten1. m1) dag2) (dag)licht3) venster2. joursm pl1) tijd -
9 naissance
naissance [nessãs]〈v.〉1 geboorte♦voorbeelden:de la naissance au cercueil • van de wieg tot het grafla naissance d'un fleuve • de bron van een rivierla naissance du nez • de neuswortelprendre naissance • ontstaan, ontspringen→ contrôlef1) geboorte2) ontstaan, opkomst3) begin -
10 pardonner
pardonner [paardonnee]〈 werkwoord〉1 vergeven ⇒ vergiffenis schenken, gratie verlenen♦voorbeelden:une erreur qui ne pardonne pas • een onherstelbare vergissing→ fautev1) vergeven2) niet kwalijk nemen, door de vingers zien3) sparen, verschonen -
11 prêter
prêter [prettee]1 aanleiding geven (tot) ⇒ reden geven (tot), stof opleveren (voor)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verschaffen ⇒ geven, verlenen, schenken♦voorbeelden:1 prêter son aide, son appui à qn. • iemand hulp, steun verlenenprêter le flanc à la critique • zich blootstellen aan kritiekprêter la main, les mains à qn. • iemand een handje helpenprêter l'oreille • luisteren, het oor lenenprêter serment • een eed afleggenprêter à la petite semaine • geld lenen tegen woekerrente op korte termijn→ richev2) rekken [stof]3) (uit)lenen4) geven, verlenen5) toeschrijven -
12 remarquer
remarquer [rəmaarkee]1 (op)merken ⇒ waarnemen, bespeuren, acht slaan op, aandacht schenken aan♦voorbeelden:sans se faire remarquer • onopvallendtu as mauvaise mine, remarque! • je ziet er slecht uit, zeg!v1) (op)merken, constateren -
13 accorder peu d'attention à
accorder peu d'attention àDictionnaire français-néerlandais > accorder peu d'attention à
-
14 donner le jour à un enfant
donner le jour à un enfantDictionnaire français-néerlandais > donner le jour à un enfant
-
15 donner naissance à
donner naissance à -
16 faire cadeau de qc. à qn.
faire cadeau de qc. à qn.Dictionnaire français-néerlandais > faire cadeau de qc. à qn.
-
17 faire don de qc. à qn.
faire don de qc. à qn. -
18 gracier
-
19 laisser de côté
laisser de côtélinks laten liggen, geen aandacht schenken aan -
20 être assidu auprès de qn.
être assidu auprès de qn.Dictionnaire français-néerlandais > être assidu auprès de qn.
См. также в других словарях:
Schenken — Schênken, verb. reg. act. welches noch in einer doppelten Hauptbedeutung vorkommt. 1. Des Gießens eines flüssigen Körpers aus einer Bouteille, Flasche, Kanne u.s.f. in ein kleineres Gefäß. 1) Eigentlich, wo es doch nur von eigentlichen Getränken… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Schenken — ist der Familienname folgender Personen: Tim Schenken (* 1943), australischer Rennfahrer schenken steht für ein Geschenk geben, ein und ausschenken, siehe Geschenk Siehe auch: Wiktionary: schenken – Bedeutungserklärungen, Wortherkunft … Deutsch Wikipedia
schenken — Vsw std. (8. Jh.), mhd. schenken, ahd. skenken, as. skenkian Stammwort. Aus wg. * skankija Vsw. einschenken , auch in afr. skenka, ae. scencan. Faktitivum zu * skanka schräg in anord. skakkr schräg, hinkend , also eigentlich ein Gefäß schräg… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
schenken — schenken: Das westgerm. Verb mhd. schenken, ahd. scenken, niederl. schenken, aengl. scencan bedeutete ursprünglich »zu trinken geben« (dafür heute »einschenken« und »ausschenken« mit der Rückbildung »Ausschank«; s. auch ↑ Schank). Im Spätmhd. hat … Das Herkunftswörterbuch
schenken — V. (Grundstufe) jmdm. etw. als Geschenk geben Synonym: verehren Beispiele: Meine Eltern haben mir ein Fahrrad zum Geburtstag geschenkt. Er hat seiner Frau Blumen zum Hochzeitstag geschenkt. Ich habe das geschenkt bekommen. schenken V.… … Extremes Deutsch
Schenken — Schenken, 1) Jemand Getränke dergleichen; 2) Getränke, Salz u. dgl. im Kleinen verkaufen; 3) Jemand ein Geschenk geben, bes. bei den Handwerkern, den durchwandernden Gesellen eine bestimmte Gabe reichen; daher Schenkendes (geschenktes) Handwerk… … Pierer's Universal-Lexikon
schenken — ↑dedizieren … Das große Fremdwörterbuch
schenken — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • geben Bsp.: • Wir schenkten ihr Blumen. • Kannst du mir ein Taschentuch geben? … Deutsch Wörterbuch
schenken — schenken, schenkt, schenkte, hat geschenkt Meiner Mutter haben wir zum Geburtstag Blumen geschenkt … Deutsch-Test für Zuwanderer
schenken — widmen; überlassen; zueignen; zuwenden; spendieren; hingeben; überreichen; gewähren; überantworten; übergeben; beschenken; beschere … Universal-Lexikon
Schenken — 1. Alles schenken, niemals henken, verändert Land und Stand. – Parömiakon, 1983. 2. Besser schenken als borgen. Holl.: Tap ze, maar borg ze niet. 3. Das Schenken pflegts mit sich zu bringen, dass man des Schenkers Lied muss singen. – Petri, II,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon