-
1 move about
rondwandelenmove about, move around1 rondreizen ⇒ heel wat afreizen, vaak onderweg zijn2 zich (voortdurend) bewegen ⇒ rondlopen/drentelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 dikwijls verschikken ⇒ vaak verplaatsen, rondsjouwen -
2 бродить
v1) gener. dwalen, loslopen, omzwaaien (неуверенными шагами), werken (о вине), waren, dolen, drentelen, fermenteren, gisten, kuieren, omdolen, omdwalen, omwaren, omzwalken, omzwermen (стаями, группами), omzwerven, ronddolen, ronddrentelen, ronddwalen, rondwandelen, rondwaren, rondzwalken, slieren, spoken (как привидение), wandelen2) colloq. dalven -
3 гулять
vgener. aan de zwier gaan, zijn, tippelen, aan de boemel zijn, aan de wandel zijn, een wandeling doen, flierefluiten, gaan wandelen, kuieren, rondwandelen, wandelen -
4 perambulate
v. (door)wandelen; verkennen, kuieren[ pəræmbjoeleet] 〈zelfstandig naamwoord: perambulation〉1 rondwandelen ⇒ kuieren, slenteren -
5 déambuler
-
6 herumspazieren
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский