-
1 отказывать
v1) gener. afwimpelen, afzeggen, opzeggen, terugwijzen, verbruien, weigeren, afwijzen, afwijzen (в иске и т.п.), beleren geven (в приёме), een verzoek weigeren (в просьбе), resigneren2) colloq. vervloeken3) rude.expr. verdommen -
2 отрекаться
vgener. herroepen (от своих слов), loochenen (от чего-л.), verzweren, afzweren, achteruitkrabbelen (от своих слов, обещаний и т.п.), afstand doen van (от чего-л.), renonceren, resigneren, verzaken -
3 покоряться
v1) gener. resigneren (судьбе), zich schikken (in-÷åìó-ô.), berusten, het hoofd in de schoot leggen, zich voegen2) liter. de hals krommen -
4 уступать
v1) gener. afstaan, laten, medegeven, meegeven, resigneren, toegeven, wijken, (iem.) zijn zin geven (кому-л.), achterstaan, bakzeil halen, concessies doen, inruimen, overdoen, overdragen, overlaten, uitwijken, voor (iem.) onderdoen (кому-либо), zoete broodjes bakken, zwichten2) navy. bijbrassen, bijdraaien, overstag gaan
См. также в других словарях:
resignieren — Vsw std. (15. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. resīgnāre, auch lösen, befreien, ungültig machen, entsiegeln , zu l. sīgnāre mit einem Zeichen versehen, bezeichnen und l. re ; weiter zu l. sīgnum Zeichen . Abstraktum: Resignation.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache