-
1 делать отметку
vgener. pointeren -
2 наводить орудие
vgener. pointeren -
3 отмечать
v1) gener. aanstippen (чертой, точкой), aantekenen, markeren, noteren, optekenen, tekenen, aangeven, aankalken, aanschrijven, aanstrepen, aanwijzen, gedenken (событие), herdenken, kenmerken, kentekenen, opschrijven, pointeren -
4 подчёркивать
1. adj1) gener. het accent leggen op (iets)2) liter. nadruk leggen op (что-л.)2. v1) gener. onderlijnen, pikeren (в книге), pointeren, aanschrappen, aanstrepen, accentueren, beklemtonen, benadrukken, onderstrepen2) liter. betonen
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский