-
1 plight
n. (benarde) toestand--------v. plechtig beloven; iemand trouw zwerenplight1[ plajt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 a sorry/hopeless plight • een benarde/hopeloze toestand————————plight2♦voorbeelden:1 plight one's troth/faith to someone • iemand trouw zweren/zijn woord geven 〈 met huwelijksbelofte〉
См. также в других словарях:
plajta — ż IV, CMs. plajtajcie; lm D. plajt pot. «bankructwo, zwłaszcza umyślne; krach» Zrobić, ogłosić plajtę. ‹niem.› … Słownik języka polskiego