-
1 envahir
envahir [ãvaa.ier]〈 werkwoord〉2 overstromen ⇒ overwoekeren, binnenstormen3 overweldigen ⇒ overmeesteren, overspoelen♦voorbeelden:3 le froid l'envahissait peu à peu • hij, zij raakte langzaam maar zeker door de kou bevangenv1) binnendringen, bezetten2) overstromen -
2 maîtriser
maîtriser [metriezee]1 zich meester maken van ⇒ overmeesteren, bedwingen♦voorbeelden:1. v 2. se maîtriserv -
3 emparer
emparer (s') (de) [ãpaaree]〈 werkwoord〉1 zich meester maken (van) 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ overmeesteren, bemachtigen, veroveren, in de wacht slepen
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский