-
1 onbeschaamdheid
-
2 onbeschaamdheid
♦voorbeelden:Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > onbeschaamdheid
-
3 onbeschaamdheid
бесстыдство, бесстыдность; бесстыжесть; наглость; нахальство; нахальность; беззастенчивость; бессовестность* * *сущ.общ. бесстыдство -
4 onbeschaamdheid
deFrechheit f -
5 onbeschaamdheid
n. impudence, insolence, impertinence, effrontery, assurance, sauce, lip -
6 onbeschaamdheid
v -
7 onbeschaamdheid
utanmazlık s -
8 de onbeschaamdheid hebben om
de onbeschaamdheid hebben om -
9 de onbeschaamdheid hebben om
de onbeschaamdheid hebben omVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de onbeschaamdheid hebben om
-
10 verregaande onbeschaamdheid
verregaande onbeschaamdheidVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > verregaande onbeschaamdheid
-
11 bezobraznost
onbeschaamdheid -
12 бесстыдство
onbeschaamdheid, schaamteloosheid -
13 effrontery
n. onbeschaamdheid[ ifruntərie] 〈meervoud: effronteries〉 -
14 effronterie
effronterie [efrõtrie]〈v.〉1 onbeschaamdheid ⇒ brutaliteit, schaamteloosheidfbrutaliteit, onbeschaamdheid -
15 insolence
insolence [ẽsollãs]〈v.〉1 brutaliteit ⇒ onbeschaamdheid, onbeschoftheid2 arrogantie ⇒ verwaandheid, aanmatigingf1) brutaliteit, onbeschaamdheid2) arrogantie -
16 бесстыдство
ngener. onbeschaamdheid -
17 contumely
n. smaad, hoon, minachting[ kontjoe:mlie, kəntjoe:məlie] 〈meervoud: contumelies〉1 vernedering ⇒ belediging, onbeschaamdheid -
18 exasperate
-
19 exasperated at/by his insolence
exasperated at/by his insolence -
20 hardihood
n. onversaagdheid, koenheid, stoutmoedigheid; onbeschaamdheid[ ha:diehoed]1 stoutmoedigheid ⇒ vermetelheid, onversaagdheid
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Unverschämt — 1. Unverschämt wird ein guter Bettler. – Simrock, 1056. 2. Ûtverschämt lett nich gôd, äwer föödt (nährt) doch gôd. (Holst.) – Schütze, IV, 21; für Mecklenburg: Firmenich, I, 74, 21; für Hannover: Schambach, I, 182. Unverschämt sein lässt… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon