-
1 droop
n. buiging, het naar beneden hangen--------v. neerhangen; verflauwendroop1[ droe:p] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉————————droop21 neerhangen ⇒ (af)hangen, slap zijn/worden, krom staan3 verflauwen ⇒ afnemen, verslappen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 slouch
n. neerhangen; slungelige gang (houding); slappe hoed; nietsnut; knoeier, kluns--------v. slap hangen; slungelen; neerdrukken, over de ogen trekkenslouch1[ slautsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————slouch2〈 werkwoord〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский